in een overwegend zandige bodem vertoont over het algemeen met de diepte toe
nemende waarden van de conusweerstand, die plaatselijk kan verminderen als een klei-
of veenlaag gepasseerd wordt. In het Yeersche Gat was dit beeld in drie van de vier
sonderingen aanwezig. De vierde sondering, ten noordoosten van het sluitgat, ver
toonde een teruggang in conusweerstand tussen N.A.P. 20,00 m en N.A.P.
25,00 m, terwijl de boring op deze diepte zuiver zand opleverde. Als gevolg hiervan
moest gevreesd worden dat zich op deze plaats een laag losgepakt zand bevindt.
Zouden in een dergelijke laag ontgrondingen optreden, dan dreigde het gevaar van
z.g. zettingsvloeiingen, waardoor in dit geval de stabiliteit van de drempel en het
landhoofd in gevaar zou kunnen komen.
De kans op ontgrondingen in deze laag zou zoveel mogelijk beperkt kunnen worden
door situaties te vermijden waarin aan deze zijde van het sluitgat hoge stroomsnel-
heden optreden. Met het oog daarop moest de laatste fase van de caissonplaatsing
zo ver mogelijk verwijderd worden gehouden van het Noordbevelandse landhoofd,
of met andere woorden, zo vroeg mogelijk diende met plaatsing van de caissons aan
deze zijde van het sluitgat een aanvang te worden gemaakt.
De eerste twee caissons moesten echter, zoals reeds beschreven, in ieder geval aan de
Walcherense zijde geplaatst worden. Derhalve werd besloten de overige caissons, te
beginnen met de derde, vanuit het Noordbevelandse landhoofd aan te brengen.
Hiermede was het plaatsingsschema vastgesteld. Vervolgens werd nagegaan in welke
maand en op welke data de plaatsing zou kunnen geschieden.
Het tijdschema
De te verwachten ontgronding is enerzijds afhankelijk van het aantal geplaatste door-
laatcaissons, doch anderzijds ook van het getij. Zo zal in een bepaalde situatie bij
springtij meer ontgronding verwacht mogen worden dan bij doodtij. Op grond van
deze overweging werd ernaar gestreefd de situatie met de grootste bodemaanval te
laten samenvallen met doodtij. Dit was het moment waarop de laatste caisson ge
plaatst zou worden. Het was echter ook wenselijk de eerste caisson omstreeks een
doodtij te plaatsen in verband met de baggerwerkzaamheden op de drempel. De
plaatsing van de caissons moest zich aldus in veertien dagen voltrekken nl. van doodtij
tot doodtij.
Uit de modelproeven was gebleken dat de situatie met één caisson aan Walcherense
zijde tot veel minder ontgronding zou leiden dan die met twee geplaatste caissons.
Op grond hiervan werd besloten in het eerste doodtij slechts één caisson te plaatsen,
te wachten tot de top van het daaropvolgend springtij voorbij was, dan de tweede
caisson aan te brengen en vervolgens in de vijf dagen, voorafgaand aan het tweede
doodtij, de overige caissons. Een belangrijk punt was dat bij dit schema het plaatsen
van de eerste caisson als het ware een 'generale repetitie' voor de sluitingsmanoeuvre
kon zijn, waarna nog voldoende tijd beschikbaar was om de plannen zo nodig
enigermate te herzien.
Teneinde met de aanleg van de dam over de caissons nog tijdig vóór het aanstaande
winterseizoen gereed te kunnen komen, werd mei als uiterste maand gesteld die voor
plaatsing der caissons in aanmerking kwam.
Om te kunnen beoordelen in hoeverre een plaatsing op een vroeger tijdstip zou
MAX STROQMSNE.LHESD IN I^SEC
W /SEC 7000
5000
3 000
5000
7OO0
9000
10 I 11 l 1* I 13 I 14 I 15 16 17 IB 19 20 21 22 23 24 25 26 27 2B 29 30
APRtL 1901
De invloed van de caissonplaatsing op de waterbeweging
kunnen worden overwogen, is een onderzoek ingesteld naar de kans waarmee voor de
caissonplaatsing ongunstige weersomstandigheden in de maanden maart, april en mei
kunnen optreden. Hiervoor is gebruik gemaakt van waarnemingen van de lichtschepen
voor de Zuidhollandse en Zeeuwse kust, zowel van vóór als na 19391945. Uit deze
waarnemingen bleek dat de kans op matige windsnelheden uit richtingen tussen noord
en west in maart iets kleiner was dan in april en mei. De kans op storm uit deze rich
tingen bleek in maart echter groter te zijn. Ten aanzien van het optreden van deining
met lange perioden, die voor het slingeren van de caissons tijdens het varen van belang
is, bleek nauwelijks enig verschil tussen de genoemde drie maanden te bestaan.
VLOED
13