het element naar zijn plaats boven de drempel, waar het door middel van stalen kabels met een hoek aan een reeds gezonken caisson wordt verbonden. Tegen het kenteren van de stroom wordt de caisson door de sleepboten scharnierend om het vaste punt in de definitieve stand gedraaid en tot zinken gebracht door de afsluiters in de bodem te openen. De eerste caisson kan worden verbonden aan de reeds in een vorig seizoen geplaatste landhoofdcaisson en op dezelfde wijze worden ingedraaid. Na het zinken worden de schotten aan de zeezijde van de caisson verwijderd en de schuiven aan de andere kant opgetrokken, zodat de geleidelijk toenemende vloedstroom zo min mogelijk weerstand van de caisson ondervindt. De volgorde van plaatsing van de caissons Hoewel de caissons van doorlaatopeningen zijn voorzien, veroorzaken zij niettemin een zodanige vernauwing van het sluitgat, dat het nuttige doorstroomprofiel na plaatsing van alle caissons slechts ongeveer 1500 m2 bedraagt, tegen 3500 m2 voor het wintersluitgat. Als gevolg van de vernauwing worden enerzijds de per seconde doorstromende hoeveelheden water kleiner, anderzijds de gemiddelde stroomsnel- heden in het sluitgat groter. Ofschoon in mindere mate, geldt dit ook indien slechts enkele caissons geplaatst zijn. In verband met de steenaanstorting die na plaatsing van elke caisson moest worden aangebracht leek het aanvankelijk gewenst telkens de laatst geplaatste caisson gedu rende enkele getijden gesloten te laten. Het zou dan mogelijk zijn in de luwte van de dichte caisson met de schepen voor steentransport te manoeuvreren. Blijkens proeven AANTAL GEPLAATSTE DOORLAATCAISSONS 5 6 7 SPRINGT'J GEM T'J DOOD T'J VLOED 3000 2000 1000 OPPERVLAKTE SLUITGAT IN BENEDEN Het verband tussen de stroomsnelheid en de grootte van het sluitgat. Tevens is aangegeven het kleiner worden van het sluitgat ten gevolge van het plaatsen van de caissons 8 OPEN CAISSON Het verschil tussen de ontgronding bij een het model is gemeten GESLOTEN CAISSON caisson en bij een gesloten caisson, zoals in in het hydraulisch model van het Veersche Gat hebben de door deze gesloten cais sons veroorzaakte wervelingen van de stroom een grote bodemaantasting tot gevolg. Daarom werd besloten de caissons na plaatsing volledig te openen en ze ten behoeve van de aanstortingen alleen tijdens de kenteringen te sluiten. Ook indien de caissons direct na plaatsing geopend worden veroorzaken zij nog een vrij grote vernauwing van het sluitgat, waardoor de stroomsnelheden toenemen, ook in het gedeelte van het sluitgat waar nog geen caissons zijn geplaatst. De stroomaanval op de bodem en de drempel neemt dus in de plaatsingsperiode van de caissons toe naarmate meer cais sons worden aangebracht. Indien alle caissons geplaatst zijn en de vernauwing maximaal is, treedt echter een vermindering van de bodemaanval op, omdat dan over de gehele breedte van het sluitgat de 3 m hoge bodembak aanwezig is. Het gebied met de hoge snelheden wordt door deze bak als het ware omhooggebracht en van de bodem afgeleid. Deze conclusies zijn gevolgd uit modelproeven, waarbij voor gemiddelde getij omstandigheden de door het sluitgat stromende hoeveelheden water steeds zijn aan gepast aan het bij elke situatie behorende doorstroomoppervlak. Aldus waren de modelresultaten direct vergelijkbaar. Uit dit onderzoek bleek tevens dat de vrijstaande kopwand van de op een bepaald moment in het sluitgat aanwezige caissonreeks een z.g. wervelstraat veroorzaakt, waarvan het ontgrondend vermogen toeneemt naarmate het aantal geplaatste caissons groter wordt. Een wervelstraat met eenzelfde tendens werd ook geconstateerd tijdens 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1961 | | pagina 6