die bij de Rijkswaterstaat naar voren waren gekomen door de leden der commissie werden gedeeld. Om te voorkomen dat de afwaterende gronden in Groningen en Drenthe schade zouden ondervinden van het gemeenschappelijk gebruik van de boezem in de Lauwerszee werd voorgesteld een gemaal te Zoutkamp te stichten. Het verslag van de Lauwerszeecommissie leidde tot intensief overleg tussen de beide provincies, maar de voorstellen die tenslotte het resultaat waren van de besprekingen konden door de minister niet worden aanvaard. De bewindsman stelde voor het denkbeeld van indijking voorlopig te laten varen en zich te beperken tot het oprichten van krachtige stoomgemalen in de afwaterende gebieden. In maart 1910 berichtten de betrokken provincies de minister dat zij zich met dit standpunt konden verenigen. In 1918 kwam het gemaal De Waterwolf te Lammerburen bij Zoutkamp, behorend tot het waterschap Electra, tot stand. Twee jaar later werd het ir. C. F. Woudagemaal te Lemmer ten behoeve van de afwatering van Frieslands boezem in bedrijf gesteld. Na de beslissing van 1910 zijn de plannen tot afsluiting, waaronder ook een van ir. Lely, lange tijd blijven liggen. In de jaren dertig is door ir. A. G. Verhoeven, hoofdingenieur der Domeinen, een plan tot inpoldering van alleen de meest zuidelijke en meest vruchtbare gronden in de Lauwerszee opgesteld. Sedert 1934 werd door het Technisch Bureau der Domeinen op grote schaal tot land aanwinning overgegaan. Als afronding van deze landaanwinning werden verschillende projecten opgesteld, die alle gedeelteüjke inpolderingen in het zuiden van de Lauwers zee behelsden. Tot de laatste daarvan behoorden de plannen van ir. J. van der Ham, belast met de uitvoering van de rijkslandaanwinningswerken, uit het jaar 1951. Bespreking van de voorstellen van ir. Van der Ham in de Technische Werkcommissie Lauwerszee, een werkgroep van ingenieurs van de Rijkswaterstaat, de provinciale waterstaatsdiensten in Groningen en Friesland en de Directie van de Wieringermeer (IJsselmeerpolders), toonde opnieuw duidelijk aan dat het probleem van de afwatering, ondanks de stichting van gemalen, wederom de plannen tot afsluiting in hoge mate zou beïnvloeden. Om aan de belangen van de landaanwinning zowel als de afwatering tegemoet te komen ontwierp ir. Van der Ham, in aansluiting op de discussies, een afsluitdam van Ezumazijl naar Zoutkamp, waarbij voor de afwaterende gebieden een boezemmeer van beperkte omvang ter beschikking zou komen. Een volgende ontwikkeling van de plannen was het weer teruggrijpen op de oude gedachte van afsluiting van de gehele Lauwerszee, waarmee zowel de ge wenste verbetering in de afwatering van Friesland en Groningen als de duurzame drooglegging van de aangewonnen gronden zou kunnen worden verkregen. De afsluitdijk zou bovendien terstond op de hoogte kunnen worden gebracht die vereist wordt volgens de Deltawet 1958, waardoor verhoging van de dijken om de Lauwerszee overbodig werd. Na het overlijden van ir. Van der Ham op 8 december 1954 heeft een reorganisatie van de Dienst der Landaanwinning van de Rijkswaterstaat plaats gehad. Te Leeuwarden werd een afzonderlijk bureau opgericht om het vraagstuk van de afsluiting van de Lauwerszee nader te bestuderen en de plannen in detail uit te werken. Zoals bekend heeft de minister van Verkeer en Waterstaat thans besloten de bouw van de afsluitdam en van de daarbij behorende sluizen c.a. te doen aanvangen. Over het eventueel in cultuur brengen van droogvallende gronden in de Lauwerszee dan wel het maken van inpolderingen is een beslissing tot een later tijdstip uitgesteld. 54 w 9 9 9 9 9 55 (U U V) O) CJ B -0 3 Z Q 0 Q Q Q Q UJ LU LU LU UJ P r» 00 o\ O <N <N <N CN m Tfr I- T}- rt

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1961 | | pagina 29