DOKKUMER DIEP
IN TE D'JKEN 10100 ha
Lengte afsluitduk 13.2 k
iN TE D'JKEN 10915 ha
LENGTE AFSLUITD'JK 15 5 k>
IN TE D'JKEN 5300 ha
LENGTE AFSLUITDUK 14.2 k
IN TE D'JKEN 6850 ha
LENGTE AFSLUITDUK 113 km
IN TE D'JKEN 7230 ho
LENGTE AFSLUITDUK 11 k
IN TE D'JKEN 4250 ha
LENGTE AFSLUITDUK 10 k
Verschillende plannen voor de afsluiting van de Lauwerszee
Naar de mening van Van Diggelen zou zo spoedig mogelijk tot afsluiting moeten
worden overgegaan omdat het dichtslibben van de geulen in de Lauwerszee een toe
nemende belemmering betekende voor de scheepvaart en de afwatering. Zijn voor
stel behelsde verder het graven van afwateringskanalen uit verschillende delen van de
Friese boezem naar een sluizencomplex nabij Paesens in Friesland. De verschillende
plannen en de daarover uitgebrachte rapporten werden in 1850 door de Koning voor
gelegd aan een commissie onder voorzitterschap van dr. G. Simons, directeur van de
Koninklijke Academie voor Burgerlijke Ingenieurs te Delft. Ir. Van Diggelen was
van deze commissie secretaris.
Alvorens de commissie haar eindrapport had voltooid werd door D. M. Mellema,
lid van de Staten van Friesland, een nieuw plan naar voren gebracht, waarbij
de afsluiting van de Lauwerszee tevens dienstbaar werd gemaakt aan de verbetering
van de afwatering van Friesland. Kenmerkend voor dit plan was het denkbeeld van
afzonderlijke uitwateringen voor de polders van Oost- en Westdongeradeel, de Friese
boezem en het afwaterende gebied in Groningen en Drenthe. Daarenboven stelde
Mellema voor op het wad ten noorden van de Lauwerszee een vangdam te bouwen
met een kruin gelegen op een peil van ongeveer 0,50 m onder hoogwater. Deze dam
zou dienen om de afslag aan de binnenzijde van het eiland Schiermonnikoog tegen
begaan en de opslibbing van de Wadden tussen dit eiland en de vaste wal te bevorderen.
Het plan van Mellema stuitte echter op veel kritiek bij de hoofdingenieur van de
Waterstaat in Friesland, die van mening was dat de kosten belangrijk hoger zouden
zijn dan door de ontwerper was voorzien. Ook zou de afwatering van Friesland door
het plan onvoldoende zijn gediend.
Intussen had de staatscommissie haar werkzaamheden voortgezet en was zij tot de
conclusie gekomen dat de plannen van de concessie-aanvragers als te omvangrijk
moesten worden beschouwd, maar dat het denkbeeld van een afsluitdam op zich zelf
zinvol was. Van de rechte strekking van de dam volgens het plan Van Diggelen zou
moeten worden afgeweken, omdat de landbouwkundige waarde van de gronden in
het noorden van de Lauwerszee gering was, de afwatering via het Reitdiep gedurende
de uitvoering van de bedijking te sterk zou worden belemmerd en de ontworpen
afsluitdam al te zeer aan golfslag zou zijn blootgesteld. Een sluizencomplex moest
worden aangelegd nabij de Hoek van de Bant, afwateringskanalen door Oost-
dongeradeel zouden het water van de polders van Oost- en Westdongeradeel en van
Frieslands boezem naar deze sluizen voeren. Voor de afvoer van het water uit Gro
ningen diende een kanaal langs de ontworpen afsluitdam naar de Hoek van de Bant
te worden gegraven.
Het plan van de staatscommissie werd door de Provinciale Staten van Groningen zeer
gunstig ontvangen. In Friesland werd het daarentegen verworpen, omdat men vreesde
dat door de afsluiting de uitwatering van het gewest gevaar zou lopen. De indijking
van de Lauwerszee was daarmee voorlopig van de baan.
Nadat in 1877 het Reitdiep door een dijk van Zoutkamp naar Nittershoek was af
gesloten de provincie Friesland droeg in de kosten van dit belangrijke werk bij
waarschuwde de hoofdingenieur van de Provinciale Waterstaat van Friesland S. J. Ver-
maes dat de afwatering door de Lauwerszee als gevolg van de steeds verder gaande
verlanding van de geulen in gevaar dreigde te komen. In zijn brochure van 1879
51