1
Het aanbrengen van lichte baüast
Vervolgens werd de bovenstroomse zijde van het stuk zo zwaar geballast dat dit deel
in de zinklijnen van de kopbak ging hangen. Door de lichte ballast van het overige
deel konden de zinklijnen van de zijbakken worden losgemaakt.
Om het stuk tot zinken te brengen behoefden nu alleen de zinklijnen van de kopbak
te worden gevierd. Het tijdstip waarop dit gebeurde werd niet zo zeer door de stroom-
sterkte dan wel door de voortgang van de werkzaamheden bepaald. De kop zonk
snel naar de bodem en het stuk werd verder door de stroom tegen de bodem gedrukt.
Voor het ballasten van het stuk was hierna in het algemeen voldoende tijd beschik
baar, daar de stroom in de meeste gevallen pas enige uren later van eb naar vloed
kenterde.
In het Haringvliet werden in het geheel vier stukken van 20 bij 50 m met succes op
stroom gezonken; tijdens het zinken bedroeg de geringste stroomsnelheid 0,28 m/sec,
de grootste 0,95 m/sec, beide gemiddeld over de verticaal. De grootste oppervlakte
snelheid tijden het zinken was 1,10 m/sec., tijdens het voor anker komen ca. 2 m/sec.
Nabij elk stuk werd regelmatig de stroomsnelheid bepaald op vijf verschillende diep
ten. Op acht plaatsen van elk stuk werd de snelheid gemeten waarmee het zonk.
Bij het laatste proefstuk dat op stroom zou worden gezonken was de ebstroom
tijdens het ballasten reeds zo zwak geworden dat betwijfeld moest worden of het stuk
wel door de stroom zou worden neergedrukt. Daar nog voldoende tijd beschikbaar
was om enige vloedankers aan te brengen, werd dit stuk op de gebruikelijke wijze bij
kentering tot zinken gebracht.
Het zinken op stroom van een iets groter stuk van 20 bij 80 m is niet geheel naar
wens verlopen. In het begin van de werkzaamheden deden zich geen moeilijkheden
voor, maar kort nadat het stuk geheel onder water was verdwenen kwam de achter
zijde weer aan de oppervlakte. De krachtige stroom kon dit deel niet opnieuw onder
water drukken, zodat het met extra steen tot zinken moest worden gebracht.
Naar de oorzaak van het gebeurde wordt in het Waterloopkundig Laboratorium een
onderzoek ingesteld.
Op grond van de met de beschreven methode van zinken opgedane ervaringen kan
worden gezegd dat het mogelijk is om in stromend water een zinkstuk op de bodem
aan te brengen, indien althans de lengterichting van het stuk niet al te zeer van de
stroomrichting afwijkt.
Daar de spanning om tijdig voor het begin van de kentering klaar te zijn, zoals bij de
orthodoxe wijze van zinken bestaat, ontbreekt, kenmerkt het zinken op stroom zich
door de rust waaronder kan worden gewerkt. Ook de zinkmanoeuvre zelf is minder
enerverend daar het welslagen ervan nu niet meer afhangt van het kiezen van het juiste
ogenblik. Het is uit de proefnemingen duidelijk gebleken dat deze methode niet ge
bonden is aan een bepaalde stroomsnelheid.
Het zinken op stroom vereist minder arbeid dan het zinken op de kentering, daar
doelbewust minder steenballast wordt aangebracht. Hierdoor komt het arbeids
intensieve ballasten, dat zoals gezegd met de hand moet geschieden, voor een deel te
vervallen. De resterende steenbelasting kan rechtstreeks vanaf de bakken worden uit
gevoerd, hetgeen een belangrijke tijdsbesparing betekent.
Van de arbeidsbesparing zal echter eerst ten volle kunnen worden geprofiteerd
wanneer het moeizame met handkracht doorhalen van de trossen bij het plaatsen van
het stuk vervangen wordt door een doelmatiger methode.
De stroom drukt het zinkstuk naar de bodem
9