m ""kmk de Prl"""s tn „romend weer
Zinken op stroom van rijshouten zinkstukken
Het is van groot belang dat behalve de productie van de zinkstukken ook de moeeliik
heden om de stukken op de bodem aan te brengen worden uitgebreM ^^0-"
doxe wijze van zinken in getijwateren sleept men het stuk, omringd door met steen
Vervdgens bïenah0™" Pla!"S he'm0et WOrden aanSe^ht.
Hnn^n n breng* menu in aUe nchtingen ankers uit om het stuk op zijn plaats te
stellenzich toriten midden van het stuk begonnen met ballasten: de arbeiders
h*tï l J-! ?P 611 geV6n Steen van de bakken (ioor naar de man die de steen over
het Tv :eTeidt"Laterwordt ook aan de kanten veel steenballast aangebracht zodat
gaat hanam Vb p het aa° de bakken is
gaat hangen. Voor het kenteren van de stroom dient het ballasten voltooid te Jjn.
6
Op het moment van de stroomkentering wordt het stuk losgegooid en moet het, ver
zwaard door verdere steenballast, zo snel mogelijk naar de bodem zinken. Men dient
te voorkomen dat het stuk door de toenemende stroom weer wordt opgelicht, zodat
het van belang is snel grote hoeveelheden extra steen op het stuk te werpen. Dit is
alleen mogelijk door het inschakelen van veel arbeiders, nl. vier tot zes per 100 m2
zinkstuk, afhankelijk van de omstandigheden.
Op de bovenrivieren, waar de stroomrichting en de stroomsterkte niet variëren,
wordt een stuk gezonken door eerst de bovenstroomse zijde op de grond aan te
brengen. Als gevolg van de betrekkelijk geringe waterdiepte op deze rivieren blijft
dan nog een groot deel van het stuk op het water drijven. Dit gedeelte wordt naar
de grond gedrukt door ballast uit te werpen vanaf de kopbak die geleidelijk wordt
afgevierd, waarbij de stroom meehelpt om het stuk glad langs de bodem te strijken.
Volgens dit principe zijn in het gebied van de benedenrivieren langs de oevers wel
kraagstukken gezonken. Thans zijn hier proeven genomen met het tot zinken brengen
van een stuk in diep, stromend water. In augustus 1959 werd deze methode in het
Waterloopkundig Laboratorium te Delft onderzocht; de resultaten waren gunstig
genoeg om proeven in de praktijk te rechtvaardigen.
Nadat reeds in december 1959 in de Zandkreek een eerste proefneming had plaats
gevonden, werden in september 1960 voor het onderhoud van de bezinking bij de
bouwput voor de spuisluizen in het Haringvliet een vijftal stukken op stroom gezonken
door de aannemerscombinatie West Nederland N.V. te Papendrecht.
Bij het zinken op stroom worden de stukken op de normale wijze van rijshout en riet
samengesteld. Wegens de grote krachten die tijdens het zinken op het stuk worden
uitgeoefend zijn echter aan de bovenstroomse zijde extra verstevigingen noodzakelijk,
terwijl in de wiepen in de lengterichting een staaldraadkern wordt opgenomen. De
proppen, waaraan de ankerdraden op het stuk worden vastgemaakt, zijn twee aan
twee gekoppeld om de trekkrachten van de ankers over het stuk te verdelen. Door de
ankerdraden door een oog aan de rand van het stuk te laten lopen, kan men voor
komen dat het gedeelte tussen rand en proppen door de stroom wordt omgeslagen
en de verankering losschiet.
In het Haringvliet bestond de verankering aan de bovenstroomse zijde uit zes ankers
van 300 kg en aan beide zijkanten uit drie lichte ankers. Aan de benedenstroomse zijde
werden de stukken niet verankerd. Voor de ankertrossen werd herculesdraad gebruikt,
touwtrossen met een staaldraadkern die bij een bepaalde trekkracht minder rekken
dan de gebruikelijke manillatrossen en ook dunner zijn. Dit laatste is van belang omdat
de stroom een bocht in de draden drukt, die er bij het zinken uit gaat. Een grote bocht
maakt het moeilijk het stuk op de juiste plaats te brengen.
De stukken werden gemaakt in de werkhaven bij Hellevoetsluis. Bij hoog water ver
lieten zij de haven, zodat zij met de ebstroom naar de bouwput konden worden gesleept.
Op korte afstand bovenstrooms van de definitieve plaats kwamen zij voor anker.
Na het langszij brengen van de steenbakken kon men beginnen het stuk vanaf het
benedenstroomse eind gelijkmatig, maar zeer licht te ballasten. Er werd op toegezien
dat in het midden niet meer steen werd geworpen dan aan de kanten, zodat in het stuk
geen kuil ontstond. Nadat na verloop van tijd de ebstroom in kracht afnam kon het
stuk op de juiste plaats worden gebracht door de hoofdverankering te vieren en de
zijankerdraden te spannen.
7