aangenomen dat de voortplanting van de oester onder de nieuwe omstandigheden even eens een vlot verloop zal hebben. Dit is een uitermate belangrijk punt, want zonder een bedrijfszekere winning van oesterbroed is het voortbestaan van een oestercultuur in Nederland niet gewaarborgd. Het is immers niet mogelijk uit het buitenland in enige omvang oesterbroed te betrekken dat onder de Nederlandse klimatologische omstan digheden kan worden opgekweekt tot consumptieoesters. Daarom wordt in het labo ratorium te Wemeldinge bijzondere aandacht geschonken aan de mogelijkheid oester broed op technische schaal binnenshuis te winnen. Reeds is gebleken dat deze 'kunst matige' teelt van oesterbroed in principe mogelijk is. Als de juiste kweekomstandig- heden in acht worden genomen en met zorg gekozen minuscule voedselorganismen in de juiste hoeveelheden worden verstrekt, kunnen de larven binnenshuis tot oester broed worden opgekweekt. Zelfs is het reeds enkele malen gelukt een zeer veel hoger percentage van de hetzij langs natuurlijke weg, hetzij abortief verkregen larven tot broedjes op te kweken dan ooit in de natuur voorkomt. Hoezeer de resultaten van beide genoemde facetten van het onderzoek te Wemeldinge optimistische verwachtingen inzake de toekomst van de Nederlandse oesterteelt schijnen te wettigen, voor een hoera-stemming is het bepaaldelijk nog te vroeg. Het kweken van oesterbroed in het laboratorium moge dan reeds herhaaldelijk gelukt zijn, bedrijfszeker is het procédé nog allerminst en de reden waarom herhalde malen mislukkingen zijn voorgekomen is nog vrij duister, zodat nog geen maatregelen ter verbetering van de resultaten kunnen worden voorgesteld. Ook is men nog niet zover dat het juiste type collecteur is ontwikkeld om binnenshuis, in een kwekerij, op grote schaal oesterbroed te winnen. Dit laatste lijkt echter meer een kwestie van techniek en vindingrijkheid dan een biologisch probleem. Het opkweken van oesterbroed tot consumptieoester in brede beschutte kanalen met zandbodem, waardoor een trage stroom bezonken voedselrijk water wordt geleid, lijkt weliswaar grote voordelen te bieden, maar probleemloos is deze techniek stellig nog niet. De methodiek van het kweken zal men zeker weten te ontwikkelen, maar de natuur kan deze pogingen doorkruisen. Met een geconcentreerde cultuur van één organisme, een zogenaamde monocultuur, loopt men altijd het ernstige risico dat ziekten, parasieten en vijanden hun tafel al te fraai gedekt vinden en veel ernstiger schade berokkenen dan onder natuurlijke omstandigheden ooit mogelijk zou zijn. Het ontwikkelen van de cultuurtechniek en het opdoen van ervaring inzake de risico's van een geconcentreerde monocultuur is evenwel slechts mogelijk in een tweede fase van het onderzoek, te verrichten in een voldoende groot, speciaal daartoe te scheppen proef bassin. Maar ook als deze technische proefnemingen tot positieve resultaten leiden, mag nog niet worden gesteld dat het voortbestaan van de Zeeuwse oestercultuur gewaarborgd is, want aanleg en onderhoud van een groot definitief kweekbassin zullen ontegenzegge lijk kostbaar zijn, terwijl tot dusverre door de Zeeuwse oesterkwekers wordt gepro fiteerd van omstandigheden die de natuur om niet aanbiedt. Slechts als de cultuur onder de nieuwe, door de mens te scheppen omstandigheden vele voordelen blijkt te bieden en grote bedrijfszekerheid waarborgt, zal het 'op stal zetten van de oesters' ook economisch aantrekkelijk zijn, vooropgesteld dat men erin zal slagen een ge schikte plaats voor de nieuwe oestercultuur te vinden, een plaats waar men ook na de afsluiting van de zeegaten voor onbeperkte tijd water van geschikte hoedanigheden zal mogen verwachten. 36 Terugblik op de werken aan de dam door het Veersche Gat in het seizoen 1960 Een terugblik op de werkseizoenen 1958 en 1959 werd gegeven in het Driemaandelijks Bericht nr 7 en nr 11. In het werkseizoen 1960 werden in het Veersche Gat uitgevoerd: a. de afwerking van de sluitgatdrempel; b. de opbouw van het damvak ten oosten van het sluitgat, aansluitend op het damvak over de Plaat van Onrust. De sluitgatdrempel Het eerste werk in het afgelopen seizoen was het verder opstorten van de reeds ge deeltelijk aangebrachte laag grove grind tot N.A.P. 12 m. Hiervoor werd Neder lands grind gebruikt met afmetingen variërende van 6 tot 30 cm. Het grind werd per binnenschip uit Limburg aangevoerd en in de werkhaven van Veere overgeslagen in onderlossers. De grindladingen werden naast elkaar op de drempel gestort, waarna de aldus verkregen laag door een baggermolen werd gelijkgebaggerd. In totaal is 20 000 ton grind gestort; de gemiddelde weekproductie bedroeg 4000 ton. In afwijking van hetgeen in het Driemaandelijks Bericht nr 8 is meegedeeld, is op de vlakgebaggerde grindlaag slechts één laag basaltstortsteen aangebracht. Inmiddels uitgevoerde proeven in het Waterloopkundig Laboratorium hadden namelijk uit gewezen dat het niet noodzakelijk was eerst de lichtere steen aan te brengen en deze vervolgens met zwaardere af te dekken. Zowel voor de leverancier van de steen als voor het werkschema is deze wijziging gunstig geweest. De meer dan 1 m dikke laag basaltstortsteen diende zo vlak mogelijk te worden, omdat hierop de doorlaatcaissons geplaatst moeten worden. Daartoe werd alleen op kentering gestort en wel in overlappende lagen van ca. 0,3 m dikte (d.i. 500 kg/m2). Maximaal werden, op het centrale gedeelte van de drempel, vier stortingen op elkaar aangebracht (d.i. 2000 kg/m2). Het stortschip de 'Steenstorter I', dat na de geslaagde proefnemingen in 1959 werd afgebouwd en dat nu zowel aan bakboord als aan stuur boord met stortapparatuur is uitgerust, was hiervoor het aangewezen werktuig. Het verwerken van de grote hoeveelheid steen zou met de hand niet of met de allergrootste moeite en zeker niet alleen op de stroomkenteringen te realiseren zijn geweest. De geladen steenstorter werd langszij een in het sluitgat gemeerde ponton gesleept, hiermede op zijn plaats gebracht en tijdens het storten met behulp van de anker draden van de ponton regelmatig over een breedte van 13 m verhaald. Daar ook de steenstorter bijna 13 m breed is werden vakken van 26 m breedte afgestort. De lengte van de stortvakken bedroeg maximaal 28 m, zij kon worden gevarieerd door meer of minder hefbakken van de steenstorter te gebruiken. Zoals gezegd, werd ten behoeve van de drempel uitsluitend basaltstortsteen van 10 tot 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1961 | | pagina 20