Hiertoe dienen geregeld grote hoeveelheden water via de Volkeraksluizen te worden ingelaten en door kunstwerken nabij de afsluitdammen te worden geloosd. De noodzaak om het Zeeuwse Meer regelmatig door te spoelen beperkt de mogelijk heden tot het in stand houden van een hoog zomerpeil. Het peil en de inlaatmogelijk- heden zijn immers direct afhankelijk van de waterstanden op het Haringvlietbekken. Een regelmatige doorspoeling kan men slechts baseren op de normaal voorkomende waterstanden in dit bekken en niet op enkele uitschieters van korte duur. Voorlopige onderzoekingen hebben uitgewezen dat de normale hoog- en laagwater- standen nabij Willemstad na uitvoering van de Deltawerken niet hoger zullen op lopen dan ten hoogste omstreeks 0,5 a 0,75 m boven N.A.P. Een zomerpeil op het Zeeuwse Meer van gemiddeld circa 0,5 m boven N.A.P. lijkt dus wel een aannemelijk maximum. Slechts met inbegrip van een weinig frequent voorkomende, zeer grote op waaiing zal men des zomers tijdelijk en plaatselijk op een stand van rond 0,7 m boven N.A.P. behoeven te rekenen. Onderzoekingen op het gebied van de waterhuishouding hebben eveneens uitgewezen, dat er bij Bovenrijnafvoeren kleiner dan 1200 a 1400 m3/sec niet of niet voldoende water ter beschikking zal zijn om het Zeeuwse Meer op peil te houden en door te spoelen. In dergelijke gevallen moet het inlaten via de Volkeraksluizen, evenals het lozen nabij de kust, worden gestaakt of beperkt en zal men met betrekking tot de watervoorziening van Zeeland en westelijk Noord-Brabant en de bestrijding van schutzout bij Hansweert en Vlissingen aangewezen zijn op de watervoorraad in het Zeeuwse Meer. Het zomerpeil van het meer zal hierdoor geleidelijk kunnen dalen tot N.A.P. 0,5 m en lager, afhankelijk van de hoeveelheid water die aan het meer zal worden onttrokken en de oppervlakte water die voor het reservoir beschikbaar is. Als zeer laag peil, dat in uitzonderlijk droge jaren als 1947 en 1949 aan het einde van het groeiseizoen gedurende enkele maanden zou kunnen voorkomen, wordt ter oriëntatie veelal N.A.P. 1,0 m en met inbegrip van afwaaiing N.A.P. 1,25 m opgegeven. De frequentie hiervan is gering. Winterpeil In het winterseizoen zal men vermoedelijk streven naar een peil op het Zeeuwse Meer van N.A.P. of lager. Om dit te bereiken zal men het zomerpeil in september (of eerder indien het seizoen nat is) verlagen door de inlaat via de Volkeraksluizen tijdelijk te beperken en nabij de afsluitdammen zo krachtig mogelijk te lozen. Indien het zomer peil gedurende het groeiseizoen reeds zeer sterk zou zijn gedaald, is het denkbaar dat men water aan het meer zou moeten toevoegen om het winterpeil te bereiken. Een laag winterpeil komt ten goede aan de veiligheid, waarop nog nader zal worden terug gekomen, alsmede aan de ontwatering van polders en hoger gelegen gronden. De kwel onder de dammen zal door een laag peil toenemen, doch dit valt in het niet bij de ver mindering van de zoutbelasting, die door de afname van kwel naar polders zal ont staan. Ook in dit verband heeft een laag peil dus een gunstige invloed. In verband met scheepvaartbelangen zal men het winterpeil niet zeer laag kunnen kiezen. Ook is het nodig enige watervoorraad in reserve te houden voor de bestrijding van het schutzout bij Hansweert en Vlissingen, indien de inlaat via de Volkerak sluizen bij lage afvoeren der bovenrivieren of bij ijsgang (Haringvlietsluizen open) zou moeten worden gestaakt. Gaat men uit van een winterpeil van N.A.P. dan zal, met inbegrip van een zeer ruime reserve met het oog op gestremde lozing van het meer, het peil onder ongunstige om standigheden van regenval, veel uitslagwater van de polders enz., niet hoger oplopen dan N.A.P. -f 0,5 m. Rekent men daarbij nog op een grote opwaaiing van 2 dm dan zal, behoudens de hierna te bespreken afwijkingen, een topstand van rond 0,7 m boven N.A.P. ook in de winter niet worden overschreden. Afwijkende standen Bij het bovenstaande werd niet in rekening gebracht dat men de komberging van het Zeeuwse Meer zou kunnen inschakelen ter verlaging van hoge waterstanden op het Haringvlietbekken en direct aansluitende wateren (Dordrecht). Deze hoge, doch overigens nog niet bijzonder gevaarlijke standen kunnen aldaar ontstaan bij zeer hoge afvoeren van Waal en Maas in combinatie met hoge zeestanden. Om speciaal bij Dordrecht een verlaging van de waterstand van enige omvang te verkrijgen zouden tijdens de stormvloed in betrekkelijk korte tijd enorm grote hoeveelheden water uit het Haringvlietbekken via zeer ruime Volkeraksluizen naar het Zeeuwse Meer moeten worden afgevoerd, waardoor het peil op het Zeeuwse Meer uiteraard zal stijgen. Uit gaande van een stormvloed als van 1953 in combinatie met een zeer hoge Bovenrijn- afvoer van rond 10 000 m3/sec (overschrijdingskans van de combinatie circa 1 per eeuw) en uitgaande van een stroomsluis in de Volkerakdam met een opening van 1000 m2 beneden N.A.P. zal het peil op het Zeeuwse Meer volgens berekeningen niet hoger oplopen dan van N.A.P. (uitgangspeil) tot rond 1,0 m boven N.A.P. aan de 35 34 UITWATERINGSSLUIZEN; ^HARINGVLIET WAAL MAAS ^GALATHEE S.STROOMSLUIS VOLKERAK ZEEUWSE MEER HANSWEERT1

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1960 | | pagina 19