De Track Plotter
het regelmatig noteren van de aflezingen van de tweede decometer en voor het
synchroniseren in tijd met de echoloodregistratie.
Het geval kan zich voordoen, dat de te varen profielen niet samen kunnen vallen
met een hyperbool. In dergelijke gevallen wordt gebruik gemaakt van de zoge
naamde Track Plotter. De gewenste koerslijn wordt daarop te voren (op het
bureau) aangebracht en de roerganger heeft slechts te zorgen dat een door de de-
oom eters gestuurde schrijfstift die lijn blijft volgen.
De bediening van de ontvangers is eenvoudig en vereist betrekkelijk weinig
oefening. De waarnemer dient echter regelmatig de voorgeschreven controle
metingen te verrichten.
De nauwkeurigheid van het Deccasysteem
Bij normaal lodingwerk mag niet verwacht worden dat aan alle details de uiterst
denkbare zorg kan worden besteed. Voor dergelijk werk wordt een onzekerheid
(middelbare fout) in de ligging van een hyperbool verwacht in de orde van
grootte van 0,01 lanebreedte, d.w.z. op de rode basislijn 4,5 m en op de paarse
basislijn 3,5 m. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op elders opgedane ervaringen
en op de resultaten van de, voor de bepaling van de groepsconstanten verrichte
metingen. De hyperbolen divergeren vanaf de basislijn en hiermee neemt dus de
onnauwkeurigheid toe.
Indien daaraan voor speciale doeleinden behoefte bestaat, kan de nauwkeurig
heid belangrijk opgevoerd worden door de plaats van de waarnemer te bepalen
uit een serie van decometeraflezingen. Bij zorgvuldig uitgevoerde proeven is op
deze wijze de plaats van de waarnemer op een halve meter nauwkeurig bepaald.
10
Het gebruik van doorlaatcaissons bij de sluiting
van het Yeersche Gat
Het ligt in het voornemen om in 1961 het Veersche Gat van de zee af te sluiten;
daarbij zal gebruik worden gemaakt van doorlaatcaissons.
Alvorens in te gaan op de ontwikkeling van het daarbij toe te passen caissontype,
moge eerst iets worden gezegd over de sluiting van zeegaten in het algemeen en over
de rol, die doorlaatcaissons daarbij zullen spelen.
Het is duidelijk dat, wanneer men een af te sluiten zeearm, waarin getijstromen op
treden, aan de mond geleidelijk gaat vernauwen, de stroomsnelheid ter plaatse van die
vernauwing zal toenemen. Immers als gevolg van de vernauwing aan de mond zal het
achterliggende vloedbekken minder snel worden gevuld; dientengevolge ontstaat ter
plaatse van het sluitgat een niveauverschil tussen de zee en het vloedbekken. Naar
mate dat verval groter wordt zal de stroomsnelheid in het sluitgat toenemen.
Een sluiting kan in principe volgens twee methoden worden uitgevoerd, nl. met een
geleidelijke of met een plotselinge sluiting.
Bij een geleidelijke sluiting wordt de drempel verhoogd tot de toestand van „vol
komen overlaat" is bereikt, d.w.z. dat bij een verdere verhoging van de drempel of
versmalling van het sluitgat de maximum stroomsnelheid niet verder oploopt.
Het is dan echter noodzakelijk, dat de stroombreedte zo groot is dat deze maximum
snelheid, die afhankelijk is van het getijvolume, een bepaalde waarde niet over
schrijdt.
Voor de sluitingen in het Deltagebied komen geleidelijke sluitingen niet in aanmer
king, daar bovengenoemde maximum snelheden bij deze werken zo hoog zouden
worden dat een stroombestendige drempel met de tegenwoordige middelen moeilijk
kan worden geconstrueerd.
Een plotselinge sluiting is er op gericht de mond van het af te sluiten zeegat niet méér
te vernauwen dan overeenkomt met de over de bodem toelaatbare snelheid, om dan
bij één of twee kenteringen het overblijvende sluitgat te sluiten met caissons.
Daar in het Deltagebied de bodem van de stroomgeulen uit fijn zand bestaat, dat
gemakkelijk door de versterkte stroom zou worden meegevoerd, moet de plaats van
afsluiting van te voren met een bezinking worden verdedigd. De stroomsnelheid die
over de beschermde bodem toelaatbaar is hangt af van de gebruikte materialen en het
gewicht van de bezinking. De uitgestrektheid van de bezinking wordt bepaald door
het stroombeeld in de verschillende uitvoeringsfasen.
Bij de in 1950 afgesloten Brielsche Maas (getijverschil 1,75 m) kon de mond van de
rivier, zonder dat ontoelaatbare stromingen optraden, zover worden vernauwd, dat
het sluitgat geen grotere breedte behoefde te verkrijgen dan 60 m. De sluiting van dit
gat geschiedde met één gesloten caisson. Ook bij het herstel van de dijk nabij Krui-
ningen in 1953 werd van één gesloten caisson gebruik gemaakt.
Bij de sluiting van de dijkdoorbraak bij Ouwerkerk in 1953 moest als gevolg van
het belangrijke getijverschil en de grootte van het achterliggende vloedbekken het
11