200
H.W. BESTAANDE TOESTAND
H.W. NA UITVOERING DELTAWERKEN
IOO
1l.W. NA UITVOERING deltawerken
N.A.P.
LW. BESTAANDE TOESTAND
-IOO
I95Q
"1941"
1949
1947
IJS
,946
Overzicht van de gemiddelde hoog- en laagwaterstanden te Willemstad voor de huidige situatie
uitvoering van de Deltawerken met afgesloten Oude Maas, voor een periode als van
gemiddelde
hoog-
Overzicht
en na
periode
als
de
Deltawerken
een
voor
van
1946 tot en met 1950.
Bij grotere rivierafvoeren dan bovenbedoeld, wanneer bij eb het overtollige water
door de Haringvlietsluizen wordt afgelaten, zal door dit intermitterend lozen op het
achterliggende bekken een soort schijngetij ontstaan. Het tijverschil op het bekken
neemt dan toe naarmate de Haringvlietsluizen bij groter wordende opperwater-
afvoeren steeds wijder worden geopend. Uiteindelijk, bij grote tot zeer grote af
voeren, die slechts weinig voorkomen, zal het tijverschil aan de binnenzijde van de
Haringvlietsluizen 8 a 9 dm bedragen. Dit is minder dan de helft van het overeen
komstige tijverschil onder de huidige omstandigheden.
In bovenstroomse richting neemt het verschil als gevolg van de hydraulische weer
standen af. Weliswaar zal men hiervan op het wijde Haringvliet en Hollandsch Diep
nog maar weinig merken, doch bij Werkendam blijft er, evenals thans bij hoge rivier-
afvoeren het geval is, van de getijbeweging nog maar 4 a 5 dm over.
Behalve de hiervoor besproken veranderingen in het tijverschil, zijn ook de wijzi
gingen in de halftijstanden kenmerkend voor de invloed die de Deltawerken op de
getijbeweging in het gebied der benedenrivieren zullen uitoefenen.
Op de Rotterdamse Waterweg zijn de veranderingen van weinig betekenis. Bij toe
nemende afvoeren worden de halftijstanden wel hoger, doch dit geschiedt in na
genoeg dezelfde mate als thans.
Geheel anders is de situatie op het Haringvlietbekken en de direct daarop aan
sluitende wateren. Hier hangen de halftijstanden in overwegende mate samen met de
opperwaterverdeling over Haringvliet en Waterweg, die men door het al of niet
beperken van de afvoer via de Haringvlietsluizen voor een groot deel in de hand
20
heeft. Hoe meer water men op deze wijze in de richting van de Waterweg stuurt, des
te hoger zullen de halftijstanden op het Haringvliet als gevolg van de betrekkelijk
geringe doorstroomcapaciteit der tussenliggende rivieren stijgen. Deze stijging is
kleiner wanneer de Oude Maas open is, dan wanneer deze rivier is afgesloten en
dezelfde hoeveelheid water alleen via de Noord tot afstroming moet komen. Het
verschil bedraagt ongeveer li a 2 dm.
Wanneer de opperwaterafvoeren zo groot zijn, dat ook de afvoer van de Lek in
betekenende mate bijdraagt tot de zoutbestrijding op de Rotterdamse Waterweg, kan
men de afvoer langs de Noord, en bij de toestand met open Oude Maas ook langs
deze rivier, verminderen door bij de Haringvlietsluizen meer van het overtollige
water te lozen. Hierdoor zullen de middenstanden op het Haringvlietbekken dalen.
Uiteindelijk, bij zeer hoge bovenafvoeren, gaan ook de hydraulische weerstanden in
het Haringvliet, Hollandsch Diep, enz. een belangrijke invloed op de waterbeweging
uitoefenen. Hierdoor zullen de middenstanden opnieuw gaan stijgen. De water
standen bij Werkendam en de Mond der Donge zullen dan maar weinig, en verder
stroomopwaarts in het geheel niet meer verschillen van de overeenkomstige standen
bij de huidige situatie.
Ten aanzien van de waterstanden, die na uitvoering van de Deltawerken in het gebied
der benedenrivieren moeten worden verwacht, bestaan nog vele onzekerheden als
gevolg van o.m. het programma dat men voor de verdeling van het opperwater zal
aanhouden en de uitvoering van rivierwerken, zoals een eventuele verruiming van
de Noord en de normalisatie van het Hollandsch Diep en Haringvliet. Met betrekking
tot de peilregeling op het Zeeuwse Meer valt, in aansluiting op hetgeen hiervoor reeds
werd gesteld, op te merken dat ook deze regeling mede zal afhangen van het verloop
der waterstanden op het Haringvlietbekken. Het Zeeuwse Meer zal immers uit dit
bekken moeten worden gevoed.
Ondanks talrijke onzekerheden kan toch wel worden gezegd, dat door het wegvallen
van de lage laagwaterstanden voorzieningen zullen moeten worden getroffen om
een goede afwatering van polders en hoger gelegen gronden te handhaven. Deze
aanpassingswerken zullen van polder tot polder uiteen kunnen lopen. Zij zullen dan
ook voor elk gebied afzonderlijk moeten worden bezien. Daarbij kan het combineren
van afwateringsgebieden en het aanpassen aan te ontwerpen systemen voor inlaat
en doorspoeling der polders aanbeveling verdienen.
Normale stroomsnelheden
In de benedenloop van de Rotterdamse Waterweg zullen de normale stroomsnel
heden tot voordeel van de scheepvaart afnemen. In de bovenloop van deze rivier
vallen geen belangrijke veranderingen te verwachten. Speciaal wanneer de Oude
Maas wordt afgesloten, krijgt de Noord een grote hoeveelheid opperwater te ver
werken.
Eventuele voorzieningen welke hiervoor zouden moeten worden getroffen, vormen,
in samenhang met rivierwerken elders in de Delta nog een punt van onderzoek.
Op het Haringvliet, het Hollandsch Diep en de Merweden, alsmede op de beneden
loop van de daarop aansluitende bovenrivieren, zullen de stroomsnelheden in het
algemeen sterk verminderen.
21