de uitwateringssluizen in de dam door het Haringvliet, dat in verband hiermede werd ontworpen op omstreeks 5300 m2 beneden N.A.P. zal behoudens misschien bij ijsgang gemiddeld slechts enkele dagen per jaar voor het lozen van zeer grote opperwaterafvoeren volledig worden gebruikt. De gemiddelde opening bij eb zal vermoedelijk slechts 300 a 400 m2 bedragen, terwijl de sluizen in perioden van grote waterschaarstezoals in 1947 en 1949 gedurende tal van maanden geheel of nagenoeg geheel gesloten zullen zijn. Met het oog op de zoetwaterhuishouding zullen de beweegbare keringen in de Haringvlietsluizen van een goede dichting worden voorzien, terwijl men er bij de constructie tevens naar zal streven om golfoverslag, althans bij zomerstormen, zoveel mogelijk te vermijden. In het kunstwerk zullen riolen opgenomen worden, waardoor het zeewater, dat ondanks de bovengenoemde voorzorgen toch nog tot het bekken zal doordringen, uit de diepe waterlagen kan worden weggetrokken. De ontzilting van het Haringvliet, telkenmale nodig wanneer de Haringvlietsluizen in perioden van zware ijsgang zowel bij eb als bij vloed geheel geopend zijn geweest, zal ook in perioden met betrekkelijk geringe opperwaterafvoeren voldoende snel verlopen om reeds vóór het groeiseizoen over water van een goede kwaliteit te kun nen beschikken. Zeeuwse Meer Door de afsluiting van het Brouwershavensche Gat, de Oosterschelde en het Veer- sche Gat, tezamen met de dam door het Volkerak, worden de Zeeuwse stromen omgevormd tot het zogenoemde Zeeuwse Meer. Dit meer, dat op N.A.P. een opper vlakte krijgt van bijna 52 000 ha, zal kunnen worden ontzilt door zoet water uit het Haringvlietbekken in te laten en zouter water nabij de afsluitdammen te lozen. De aanvoer van voldoende opperwater, de capaciteit en de plaats der lozingsmiddelen, alsmede de diepte waarop het te lozen water aan het meer zal worden onttrokken, vormen de voornaamste factoren die op de tijdsduur van ontzilting invloed zullen kunnen uitoefenen. Een termijn van enkele jaren lijkt een aannemelijke schatting De ontzilting van de ondergrond zal daarna echter nog vele tientallen jaren in beslag nemen. Daarom zullen, ook wanneer het Zeeuwse Meer eenmaal is ontzilt, grote hoeveelheden opperwater voor doorspoeling nodig blijven om dit meer zoet te houden. Het bekken zal namelijk nog gedurende lange tijd worden belast met het uit de ondergrond afkomstige zout, dat met het kwelwater in de diepgelegen polders omhoog stijgt en op het meer wordt geloosd. De hoeveelheid zout die op deze wijze met het uitslagwater der polders op het Zeeuwse Meer zal worden gebracht, wordt geschat op omstreeks 1.2 min ton chloorionen per jaar, ofwel op bijna 2 min ton keukenzout. De hoeveelheid doorspoelingswater die nodig is om het zoutgehalte van het Zeeuwse Meer binnen aanvaardbare grenzen (250 a 300 mg chloorionen per liter) te houden, werd berekend op 200 m3/sec. Aangezien deze hoeveelheid in tijden van waterschaarste niet steeds ter beschikking zal kunnen worden gesteld, moet men erop rekenen dat een chloridegehalte van 300 mg Cl/1 aanvankelijk niet onder alle omstandigheden zal kunnen worden gehandhaafd. Mede om deze reden moet het uit het oogpunt van zoetwaterhuishouding worden ontraden om schutsluizen in de dammen door het Brouwershavensche Gat, de Oosterschelde en het Veersche Gat te bouwen. 18 Hierdoor zou namelijk veel extra zout op het meer worden gebracht, dat daaruit moeilijk is te verwijderen. Bij Vlissingen en Hansweert zullen speciale voorzieningen moeten worden getroffen om het zout dat met het schutten binnendringt, aanstonds terug te spoelen. Door het peil van het Zeeuwse Meer op te zetten, wordt een watervoorraad ge vormd, waaruit men in tijden van waterschaarste zal kunnen putten, zonder dat dit ten koste behoeft te gaan van het waterverbruik elders in het Deltagebied of van de zoutbestrijding op de Rotterdamse Waterweg. Ook andere belangen zijn betrokken bij de inrichting en peilregeling van het Zeeuwse Meer. Primair moeten hierbij veiligheidsoverwegingen worden gesteld, waarbij het er om gaat om bij grote afvoeren van Waal en Maas en hoge standen op zee, vol doende water naar het Zeeuwse Meer te kunnen aflaten. Een zekere komberging dient hiervoor beschikbaar te blijven. Andere belangen, zoals die van landaanwinning en recreatie, streven naar een ver kleining van de kombergingsoppervlakte, ofwel naar de handhaving van een con stant Pe^- Deze kunnen hierdoor in strijd komen met de belangen die betrokken zijn bij de veiligheid en de zoetwatervoorziening. Hetzelfde geldt voor de eventuele inrichting van oesterbassins, ter vervanging van de bestaande percelen. Slechts door nauwgezette studie en tal van proefnemingen zullen de onzekerheden die aan de vele problemen met betrekking tot de inrichting en peilregeling van het Zeeuwse Meer nog kleven, weggenomen kunnen worden. Eerst daarna zal het moge lijk zijn om de verschillende belangen tegen elkaar af te wegen en kan men rekening houdende met de beperkingen welke op grond van waterloopkundige fac toren kunnen worden gesteld tot een oplossing komen, waarmede het algemeen belang het beste zal zijn gediend. Normale waterstanden De waterstanden in de benedenrivieren hangen af van het getij op zee, van de afvoer der bovenrivieren en van de verdeling van dit opperwater over de benedenrivieren. Bij de bestaande toestand overweegt de invloed uit zee zeer sterk. Zo is b.v. het hoogwater te Willemstad gemiddeld op bijna N.A.P. 1,3 m gelegen, het laagwater N.A.P. 0,8 m. Het tijverschil bedraagt dus meer dan twee meter, terwijl het maar enkele centimeters verschilt of de Bovenrijn 10 000 dan wel 1000 m3 per seconde afvoert. Dit alles zal door de uitvoering van de Deltawerken ingrijpend veranderen. Bij kleine opperwaterafvoeren, wanneer de Haringvlietsluizen gesloten zullen zijn, kan de getijbeweging alleen nog via de Rotterdamse Waterweg tot het Haringvlietbekken doordringen. Op de Waterweg ondergaafi de waterstanden hierdoor slechts weinig verandering, doch verder bovenstrooms, in de richting van het bekken, wordt de getijbeweging geleidelijk aan zo sterk gedempt, dat het tijverschil op het Haringvliet nog maar éen tot twee decimeter zal bedragen. Bij open Oude Maas, zal het tijverschil ongeveer li dm groter zijn dan wanneer de Oude Maas is afgesloten. In het laatste geval blijft er immers nog slechts een open verbinding tussen de Waterweg en het Haringvliet bestaan, namelijk die via de Noord. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1958 | | pagina 11