BTMA Zandtransportmeters Delftse fles Behalve de bovengenoemde transportmeters, is ook nog een instrument ontwikkeld waarmede het zandgehalte van het stromende water wordt bepaald. Deze z.g. gehalte meter, ontwikkeld door Dr. Ir. J. van Veen, bestaat uit een of meerdere boven elkander geplaatste bakken, die in geopende stand in het water worden neergelaten en dan door een verensysteem plotseling kunnen worden gesloten. Op deze wijze wordt een monster genomen, waarvan het zandgehalte door bezinking kan worden bepaald. De zandtransportmetingen met de bovengenoemde instrumenten verschaffen slechts gegevens over de toestand in het punt, waar het instrument zich bevindt. Om met behulp van deze metingen tot een betrouwbaar gemiddelde van de gehele doorsnede van de rivierbedding te komen zou men dus met een zeer groot aantal van deze instrumenten tegelijk moeten werken, hetgeen als een groot bezwaar voor deze methode van rechtstreekse meting mag worden aangemerkt. Voorts zouden deze metingen op dezelfde plaats ook vaker moeten worden herhaald, om enigermate tot een gemiddelde waarde voor langere perioden te kunnen geraken. De grootste beperking die de hier beschreven instrumenten voor metingen in het onderhavige geval hebben is echter gelegen in het feit, dat hiermede bezwaarlijk bij krachtige golfbeweging kan worden gemeten; het is zeker niet mogelijk dan het rollend zand- transport te bepalen, daar het instrument niet met de nodige voorzichtigheid op de bodem kan worden geplaatst. Bij storm tenslotte moet het meten, vooral met een groot aantal schepen, vrijwel uitgesloten worden geacht. Nu is het echter juist van het grootste belang, rechtstreeks informaties te krijgen over de zandbeweging in het kustgebied bij zeer zware golfslag, aangezien het vermoeden bestaat, dat juist dan de grootste zandverplaatsingen geschieden. De oplossing van dit probleem is gezocht in het gebruik van „tracers": gemerkte materialen, waarvan de verplaatsingen gemakkelijk kunnen worden gevolgd. Het gebruikte materiaal dient zoveel overeenkomst te vertonen met het zand ter plaatse, dat mag worden verwacht dat het op dezelfde wijze en over dezelfde afstand door het water zal worden verplaatst. De grootste moeilijkheid bij de toepassing van deze methode is, het gemerkte zand telkens weer op te sporen, waarbij men moet bedenken dat de hoeveelheden gemerkt materiaal, die ingebracht kunnen worden, uiteraard gering zijn t.o.v. de hoeveelheid zand van de rivierbedding, die in beweging is. Het gemerkte zand zal zich dadelijk mengen met het andere zand en hierin spoedig in zeer verdunde concentratie verdeeld worden. Deze moeilijkheid is sinds korte tijd te overwinnen door radio-actieve materialen te gebruiken. Radio-actieve „tracers" hebben het grote voordeel, dat zij ook bij zeer sterke ver dunning, dus in zeer kleine hoeveelheden, nog gemakkelijk opspoorbaar zijn. Er zijn in het Deltagebied thans proeven hiermee gaande, waarover in een der vol gende berichten nadere mededelingen zullen worden gedaan. 9 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1958 | | pagina 6