Echoloodregistratie van
een zandgolvengebied
4m ONDER DE WATERSPIEGEL
23.1 m
Detail van de registratie op gelijke horizontale en verticale schaal weergegeven
te woelig is voor lodingswerk, terwijl daarentegen een kalme zee vaak met heiig weer
gepaard gaat, maakt dat er slechts weinig dagen zijn, dat met succes gebruik kan
worden gemaakt van visuele plaatsbepaling.
Aangezien de lodingen zo frequent mogelijk moeten worden uitgevoerd en het
gehele kustgebied van de Delta tenminste eenmaal per jaar in zijn geheel moet wor
den opgenomen, moest naar een andere methode van plaatsbepaling worden gezocht,
waarbij men minder afhankelijk zou zijn van de weersomstandigheden, d.w.z. van
het zicht.
Uitkomst bracht hier de recente ontwikkeling vooral tijdens de laatste wereld
oorlog van radiografische plaatsbepalingssystemen. Een dergelijk systeem is
6
speciaal voor hydrografisch werk ontwikkeld door de fa. Decca te Londen. Het biedt
de mogelijkheid om zich door middel van een radio-ontvanger aan boord van het
opnemingsvaartuig te oriënteren op drie op het land opgestelde zenders. Ten behoeve
van de Deltawerken is een dergelijke Decca-installatie aangeschaft. Zij wordt thans
geïnstalleerd, waarbij de zendmasten worden opgesteld bij Schipluiden, Rilland en
Sluis. Over de werking en het gebruik van dit plaatsbepalingssysteem zullen te zijner
tijd nadere mededelingen volgen.
Door bestudering van de veranderingen in de bodemtopografie, zoals deze door de
lodingen wordt vastgelegd, krijgt men een algemeen overzicht van de zandverplaat-
singen in het betrokken gebied. Bovendien kunnen de lodingen soms enig inzicht
geven in de wijze waarop het zandtransport zich voltrekt. Zandverplaatsingen ver
raden zich nl. vaak in het bodemrelief, dat dan een golf- of ribbelvorm heeft aan
genomen. Deze zandgolven kunnen zich aan het oog vertonen op droogvallende
platen, terwijl zij ook wel als ribbels waarneembaar zijn op het strand. Op de geul
bodem kunnen zij worden geregistreerd door het echolood. Deze bodemgolven plan
ten zich voort in de richting van de overheersende stroom, met een snelheid van ten
hoogste enkele meters per getij.
Directe meting van het zandtransport
Bij onderzoek van de wijze waarop het zand door het water wordt verplaatst blijkt
dat men hierbij te maken heeft zowel met een rollend of slepend transport van de
korrels langs de bodem, als met een zwevend transport, waarbij de zandkorrels door
het water worden opgenomen en daarin soms over grote afstand worden meegevoerd,
totdat zij ergens weer op de bodem worden gedeponeerd.
Er zijn in de loop der jaren verschillende instrumenten ontwikkeld om dit zand
transport rechtstreeks te meten. Daarbij kunnen worden onderscheiden instrumenten
die het rollend of slepend transport, het z.g. bodemtransport meten en instrumenten
die de verplaatsing van het in water opgenomen zwevende zand bepalen.
Hier te lande is het eerste instrument dat met succes voor het meten van zwevend
zandtransport is toegepast de z.g. zandvanger die omstreeks 1920 werd ontworpen
door ir. J. J. Canter Cremers. Door een kleine tuit stroomt het water hier in een
veel wijdere ruimte en verliest daarbij veel snelheid. Door deze stroomverlamming
komt het meegevoerde zand tot bezinking, terwijl het water de ruimte door een
andere opening weer verlaat.
Later zijn nog door het Waterloopkundig Laboratorium te Delft een aantal zand-
transportmeters ontwikkeld. De „Delftse Fles" voor de bepaling van het zwevend
transport werkt volgens hetzelfde stroomverlammingsprincipe.
Voor de meting van het bodemtransport wordt gebruik gemaakt van de „Delftse
Fles" met neerwaarts gebogen tuit, de „Sphinx" en de „BTMA" (Bodemtransport-
meter „Arnhem"). De „Arnhem" bestaat in hoofdzaak uit een gazen kooi, die het
zand uit de waterstroom opvangt.
De bodemtransportmeters zijn verend opgehangen in een raamwerk, waarmede zij
voorzichtig en zonder schokken op de bodem kunnen worden geplaatst, zodat plaat
selijke verstoringen van de zandbodem zoveel mogelijk zijn uitgesloten.
7