A. De werken van het Deltaplan
De studie van de zandbeweging in het mondingsgebied
van de Delta
De bodem van de zeegaten en van het aangrenzende kustgebied bestaat grotendeels
uit tamelijk fijn zand, dat gemakkelijk door de getijstromen in beweging wordt ge
bracht en verplaatst. Bovendien ondervindt de bodem hier de invloed van de golf
beweging, die in deze open wateren vaak zeer krachtig is.
De vorm van de stroomgeulen en van de daartussen gelegen banken is dan ook geheel
bepaald door het samenspel van getijstroom- en golfkrachten. De invloed van de
stroom is daarbij duidelijk overheersend, hetgeen blijkt uit het lijnenspel van geulen
en banken, waarin zich het stromingspatroon duidelijk verraadt. Het door de zee
gaten in- en uittrekkend getij heeft nl. waaiervormig naar zee uitlopende geulen
stelsels gevormd. Zou de golfslag in dit gebied als vormende kracht hebben over
heerst, dan zou een meer evenwijdig met de algemene kustlijn gerichte figuratie zijn
geschapen.
In grote lijnen is de structuur van de zeegaten en het aangrenzende kustgebied tame
lijk stabiel; veranderingen voltrekken zich in verhouding tot de grote uitgestrektheid
van deze gebieden tamelijk langzaam. Toch zijn verschuivingen van de getijgeulen
met een gemiddelde voortplantingssnelheid van 50 a 100 m per jaar niet zeldzaaïn.
Hierbij worden tientallen millioenen kubieke meters zand verplaatst.
Door de bouw van de afsluitdammen wordt de waterbeweging in het beschouwde
gebied drastisch gewijzigd. Het ver in zee uitwaaierend stroombeeld zal plaats gaan
maken voor een in hoofdzaak evenwijdig met de kust gerichte stroom, aansluitend
bij het stroombeeld dat verder in zee en ook langs onze vlakke kust tussen Hoek van
Holland en Den Helder heerst.
Als gevolg hiervan zijn dan ook buiten de dammen grote veranderingen te verwach
ten in de bodemfiguratie. Een belangrijk deel van het thans voor de mondingen
opgehoopte zand zal ongetwijfeld met de golfslag naar de kust worden gedreven,
waarbij vermoedelijk parallel met dé kust enkele langgestrekte zandbanken zullen
worden opgeworpen. De diepe getijgeulen zullen verzanden.
Echter zal ook een groot gedeelte van het zand met de overheersende vloedstroom
in noordoostelijke richting worden verplaatst en uit het Deltagebied verdwijnen,
zodat dit gebied op den duur zandarmer zal worden.
De bovengeschetste veranderingen zullen zeker geruime tijd in beslag nemen en men
zal hier eer in eeuwen dan in jaren moeten denken. Toch is het gewenst dit langdurige
proces reeds van den beginne af nauwlettend te volgen, daar bij een beweeglijke,
weinig weerstand biedende kust gevaarlijke verrassingen nimmer geheel zijn uit
gesloten. Een zo goed mogelijk inzicht in de hier werkzame factoren is geboden, ten
einde waar nodig tijdig en doeltreffend te kunnen ingrijpen. Het is daarom nood
zakelijk de studie van de zandbeweging in het kustgebied van de Delta te inten
siveren.
4
UITSCHURING 1 AANZANDING
IN MILJOENEN m3
BENEDEN NAP
885
650
TUSSEN NAP EN GHW
135'
VERDIEPING
E j VERONDIEPING
Zandtransport in de periode 1872-1933
Lodingen
In de eerste plaats moet de topografie van het betrokken gebied bij herhaling nauw
keurig worden vastgelegd, zodat de veranderingen, die daarin door geulverleggingen,
bankvorming, etc. plaats vinden, duidelijk kunnen worden gevolgd en bestudeerd.
Het is gebruikelijk lodingen te verrichten om de ligging van een rivier- of zeebodem
in kaart te brengen. Vroeger werden deze uitgevoerd met behulp van een lood of een
peilstok, doch reeds tientallen jaren wordt hiervoor gebruik gemaakt van het echo
lood, dat de diepte registreert door meting van de tijdsduur, die een vanuit het meet-
vaartuig naar de bodem gezonden trilling nodig heeft om de bodem te bereiken en
als echo weer naar het vaartuig terug te keren.
In de mondingen der af te sluiten zeegaten werden tot nu toe de hydrografische
opnemingen in hoofdzaak verricht door de afdeling Hydrografie van het Ministerie
van Marine.
Deze opnemingen werden echter slechts betrekkelijk zelden uitgevoerd, daar de
betrokken zeegaten van weinig belang zijn voor de scheepvaart en in hoofdzaak door
vissers worden bevaren.
De opnemingen zullen thans veel frequenter moeten geschieden en de nauwkeurig
heid zal zo mogelijk moeten worden vergroot. Het uitvoeren van lodingen in dit
uitgestrekte gebied is niet eenvoudig, vooral niet wegens de moeilijke plaatsbepaling.
Door de grote breedte van deze wateren is oriëntering op bekende punten op de wal,
zoals kerktorens, alleen mogelijk bij zeer helder weer. De omstandigheid echter dat
een heldere atmosfeer vaak met een krachtige wind samentreft en de zee dan veelal
5