geoefend, op te nemen. De steunarmen van de buitenschuif oefenen in hoofdzaak druk-, die van de binnenschuif in hoofdzaak trekkrachten op de brug uit. Dit leidde er toe de brug te ontwerpen als een driezijdige kokerligger, waarvan het bovenvlak de rijbaan vormt. In dwarsdoorsnede vertoont deze brug een driehoek met neerwaarts gerichte punt, het teken Nabla; vandaar dat deze liggers Nabla- liggers worden genoemd. Deze Nabla-liggers zullen de ruggegraat vormen van de spuisluizen. Vergelijkende berekeningen toonden aan, dat bij vergroting van de overspanning van deze liggers tot meer dan 60 m, de kosten onevenredig zouden gaan stijgen. De lengte is daarom vastgesteld op 58,50 m, gemeten tussen het hart van de beide opleggingen, waardoor de breedte van de doorstroomopeningen 56,50 m wordt. De hoogte van de ligger die hierbij is vereist, bedraagt 12 m. De onderzijde kan komen op het gewenste niveau van N.A.P. 6 m; de hoogte van het rijdek komt op N.A.P. 18 m, een hoogte waarop het verkeer niet al te veel hinder meer zal ondervinden van overspattend stuifwater. De constructie van de schuiven is natuurlijk afhankelijk van het aantal steunarmen. Dit aantal werd op vier per schuif gesteld met een onderlinge afstand van 15 m. De schuiven kunnen dan van tamelijk lichte constructie zijn. Aan de zeezijde kan het front van de pijlers in één vlak komen te liggen met dat van de buitenbeplating van de schuiven. Daardoor wordt één doorlopend glad front van de sluizen verkregen over de volle lengte van 1 km, waarbij in- en uitspringende hoeken ontbreken, hetgeen van belang is ter beperking van extreem hoge golf- drukken. Aan de vormgeving van dit golfwerende buitenfront wordt bijzonder veel aandacht besteed. ZOUTRIOLEN mTTTTWl1! BODEMVERDEDIGING Doorsneden over een landhoofd van de uitwateringssluis DOORSNEDE A 18.00 NABLA-LIGGER DOORSNEDE B N.A.P. ZOUTRIOLEN ZOUTRIOLEN -I0.20 -5.50 -9.00 -I2.00 -I5.00 22.00 -2S.OO -30.00 13.83 7.83 I \W -27.00 20.00 9-85 18 Daarbij is de hulp ingeroepen van het Waterloopkundig Laboratorium, dat in staat is in de brede en lange windgoot in de Noordoostpolder de optredende verschijnselen na te bootsen. Anders dan bij het ontwerpen van de uitwateringssluizen in de Afsluitdijk van de Zuiderzee kan men zich thans met behulp van het laboratorium-onderzoek een in druk verschaffen over de grootte der stoten, die de golven op het kunstwerk zullen uitoefenen. Dat onderzoek is echter zeer tijdrovend en moeilijk en is nog niet be ëindigd. De veiligste constructie wordt verkregen, indien de binnen- en buitenschuif elkanders reserve kunnen vormen, doch de mogelijkheid wordt onder het oog gezien om tussen de beide schuiven een functieverdeling tot stand te brengen. Zo zou b.v. de buitenschuif de golf kunnen keren of breken, terwijl de binnenschuif als eigenlijke waterkering dienst doet. Het verloop en de uitslag van deze onderzoekingen zal te zijner tijd in deze berichten worden vermeld. Van die uitslag zal het afhangen of en in welke mate het kunstwerk nog door golfwerende dammen zal moeten worden beschermd. De bouw van dergelijke dammen kan echter in elk geval worden uitgesteld tot het Haringvliet zal zijn afgesloten, zodat dan de eventuele aanleg in stroomloos water zal kunnen geschieden. Het laboratorium-onderzoek naar de meest gewenste vorm van de sluisvloer om het gunstigste stroombeeld te verkrijgen, is ver gevorderd. Het leidde tot het plan om ter weerszijden van het kunstwerk tot grote diepte aflopende stortebedden aan te leggen, die, voorzover zij binnen de bouwput worden aangelegd, eventueel in beton kunnen worden uitgevoerd. De sluisvloer wordt aan weerszijden afgesloten door een dubbele rij stalen dam- wanden, met daartussen een vulling van beton, welke reikt tot N.A.P. 18 m. De fundering bestaat uit verticale betonpalen, waarin, afhankelijk van de water standen bij gesloten en geopende sluizen, trek of druk kan optreden. De bovenzijde van de eveneens op betonnen palen rustende landhoofden volgt het profiel van de aansluitende damgedeelten. De lengte van ieder landhoofd bedraagt rond 300 m. Het gedeelte van het landhoofd, dat aansluit op de vloer van de sluis, wordt gefun deerd op betonpalen. De daarop aansluitende vleugels worden gedragen door tussen stalen damwanden aangebrachte beton vullingen. Ieder landhoofd verkrijgt een riool, waarmede het zoute lekwater, dat door zijn groter soortelijk gewicht in de diepere lagen van het bovenstroomse zoetwaterbassin bezinkt, naar zee kan worden gespuid. Het riool in het zuidelijke landhoofd is ruimer gedimensioneerd, omdat de schutsluis, die zich aan die zijde in het aansluitende damgedeelte bevindt, een extra hoeveelheid zoutwater, in de vorm van lek- en schut- water, in het zoetwaterbassin brengt. De pijlers verkrijgen een breedte van 5,50 m, met een verzwaarde voet. Zij worden gefundeerd op te schoor geheide betonpalen. In iedere pijler is een riool uitgespaard, dat tijdens het spuien wordt geopend. Het uit deze injectieriolen stromende water verhindert het ontstaan van wervelstraten achter de pijlers in de richting van het stromende water. Daardoor wordt het stroombeeld dus verbeterd en de aantasting van stortebedden en zandbodem verminderd. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1958 | | pagina 11