Het openen van de bouwput op 11 maart rijsbeslag, dat op het buitenbeloop van de tijdelijke sluitingsdam was aangebracht; aan de binnenzijde van de dam werd de toeleidingsgeul op diepte gebaggerd. Op maandag 10 maart werd de kleikade aan de buitenzijde van de sluitingsdam met een drijvende kraan ten dele weggegraven en het achterliggende zandlichaam met bulldozers verlaagd tot 2,00 m N.A.P. De volgende morgen werd de zand- dam verder afgegraven tot om 10.50 uur het water bij vallend tij door een aan vankelijk smalle geul naar buiten begon te stromen. Na een onderbreking van vier maanden had de getijbeweging zij het dan voor korte tijd weer toegang tot het bouwputbassin. De opening in de dam werd door het uitstromende water zeer snel vergroot en reeds na drie kwartier bedroeg de afvoer in het stroomgat 30 m3 per seconde bij een verval van circa 0,5 m. Ter weerszijden van het gat beperkten de werkzaamheden zich tot het afgraven en in depot brengen van het hoger gelegen zand met behulp van draglines en bull dozers, teneinde dit bij de sluiting weer te kunnen gebruiken. Omstreeks 16.00 uur, ongeveer een uur na L.W., kenterde de stroom in de opening bij een waterstand van 0,80 m N.A.P. Met het uitbrengen van het materieel diende men echter te wachten tot de H.W.-kentering aangezien de beschikbare vaardiepte te gering was. De bodem van de stroomgeul werd nl. tegen te diepe uitschuring beschermd door een zinkstuk, ingepakt met klei, op ongeveer 52 2,00 m N.A.P.nog aanwezig van de tijdelijke sluiting in november 1957. Ook in de breedte werd de uitschuring beperkt door kleidepots ter weerszijden van de opening. 3i uur na de L.W.-kentering kwam het water in de stroomgeul opnieuw tot rust bij een stand van 1,10 m N.A.P. In deze korte periode stroomde bijna 920 000 m3 water naar binnen, hetgeen gemiddeld 73 m3 per seconde betekent. Maximaal stroomde 144 m3 per seconde door de opening van ruim 50 m2, zodat de gemiddelde stroomsnelheid bijna 3 m/ sec. bedroeg. Aan de oppervlakte was de stroomsnelheid ruim 3,5 m/sec. Tijdens de H.W.-kentering werd al het drijvende materieel zonder enige stagnatie naar buiten gesleept. Woensdagnacht 12 maart om 1.45 uur begon men enige tijd voor de L.W.- kentering bij een geringe stroomsnelheid met behulp van een drijvende kraan een kleikade uit te bouwen op de bodembezinking. Een half uur later om 2.15 uur werd de kleikade gesloten en was het bouwputbassin definitief althans voor een periode van 5 a 6 jaar van het buitenwater afgesloten. Met bulldozers en draglines werd het, aan weerszijden in depot liggende zand achter de kleikade geschoven en om 4.30 uur was de sluitingsdam reeds tot ongeveer 2,00 m N.A.P. opgehoogd. Tevens werd dezelfde nacht nog begonnen met het spuiten van zand aan de binnenzijde van de dam ter verzwaring van het profiel. Dit zand werd gewonnen in de bouwhaven en via een drijvende leiding alsmede een van tevoren reeds aangelegde vaste leiding, rechtstreeks in het werk gebracht. De gehele operatie, die een zeer vlot verloop had, werd begunstigd door uitermate rustig weer. Tussen het openen en het weer sluiten van de ringdijk waren nog geen 16 uren verstreken. Ter voorkoming van zandverstuivingen zijn op de bouwput uitgebreide maatregelen getroffen. O.a. werd hiertoe het gehele binnenbeloop van de omringdijk boven 1 m N.A.P. met een totale oppervlakte van ruim 8 hectare ingezaaid. Hierbij werd gebruik gemaakt van de ervaringen, welke werden opgedaan bij het inzaaien van een opgespoten terrein bij de werkhaven in het najaar van 1956. waarvan de resultaten zeer bevredigend waren. Op de bouwput werd per hectare 150 kg graan half gerst, half rogge ge bruikt. Hieraan werd nog een zaadmengsel van rood-zwenkgras, helmzaad en enige klaversoorten toegevoegd. Na het inzaaien werd het beloop licht geëgd. Het graan was van te voren ontsmet met „germisan" en tegen vogelschade behandeld met het vergift „morkit". Teneinde het zaaigoed in de eerste groeiperiode tegen verstuiving en onderstuiving te beschermen werd over het terrein een spreidsel van lang stro aangebracht, waar voor per hectare 6 ton pakstro nodig was. Met een speciale schijf-eg werd het stro ingereden. Als tractie werd hierbij evenals bij het eggen een paard gebruikt. Voor mechanische tractie bleek het beloop van 1 4 te steil te zijn. Aan de hand van een grondmonster werd door de Landbouwvoorlichtingsdienst een bemestingsdosering vastgesteld. Per hectare is gebruikt 300 kg korrelsuper 18%, 200 kg kali 40 en 200 kg kalkammonsalpeter. Aan de westzijde van de bouwhaven werd een terrein stuifvrij gemaakt door het uitspreiden van een dunne laag mijnsteen. Door de inwerking van de lucht ver- 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1958 | | pagina 28