Hieruit volgt dan een werkelijke sluisopening van 5000 a 5300 m2 beneden N.A.P.
Uit modelonderzoek is gebleken dat, dankzij de zeer gunstige vormgeving van deze
sluizen, een afvoercoëfficiënt kan worden behaald van 1,15, hetgeen betekent dat
de effectieve sluisopening 1.15 X zo groot is als de werkelijke sluisopening, d.w.z
circa 6000m2.
Voor het verwerken van hoge opperwaterafvoeren is het van betekenis, dat de
effectieve opening zo groot is, dat ook in geval door verhoogde zeestanden de
lozing gestremd wordt, de waterstand in het rivierenstelsel binnen de sluizen
nergens de toelaatbare grens kan overschrijden; hiervoor zijn de standen bij
Dordrecht bepalend.
Uit modelproeven en berekeningen volgt dat een sluis met een effectieve opening
van circa 5000 m2 beneden N.A.P. daartoe voldoende zou zijn. Een vergroting
van de sluisopening boven de genoemde maat geeft bovendien nauwelijks een ver
lagende invloed op de hoogwaterstanden bij Dordrecht.
Bepalend is derhalve de eis van de toelaatbare snelheden in de sluis, op grond
waarvan een werkelijke opening is gekozen van 5300 m2.
Ook de afvoer van het ijs stelt eisen aan de afmetingen van de uitwateringssluizen.
Gedurende strenge winters wordt op de grote rivieren ijs gevormd, dat gevaar
oplevert voor de oeverlanden. Indien het ijs zich vastzet worden barrières gevormd,
waardoor de rivieren zo zeer worden opgezet, dat kans op overstromingen ontstaat.
Het is dan ook in de eerste plaats met het oog op de veiligheid, dat maatregelen
worden genomen om het ijs, dat zich heeft vastgezet, los te maken en aldus de
gelegenheid te scheppen, dat dit met de stroom wordt meegenomen naar zee.
Deze ijsbestrijding wordt begunstigd door de min of meer brakke getijstroom. In
de dichter bij zee liggende gedeelten van onze rivieren zet het ijs zich niet zo
gemakkelijk vast als hoger op.
Na voltooiing van het Deltaplan zal het van groot belang zijn om de toestand,
waarin het ijs op de lagere gedeelten van onze rivieren op drift blijft, zoveel
mogelijk te behouden. Dit zal kunnen worden verkregen door de Haringvlietsluizen
geheel open te zetten en aldus de getijstroom toe te laten op de binnen de
sluizen gelegen wateren. Men zal er niet in kunnen slagen om op deze wijze
dezelfde stroomsnelheden te verkrijgen als onder de huidige omstandigheden,
maar deze kunnen toch zoveel mogelijk worden benaderd. In het Haringvliet en
het Vuile Gat kunnen de snelheden ongeveer gelijk worden aan die welke thans
voorkomen, mits kan worden beschikt over een effectief doorstromingsprofiel van
de uitwateringssluizen van 6000 m2.
De stroomsnelheden die tijdens een ijsperiode door de getijbeweging in de open
sluizen ontstaan zijn bij een werkelijke opening van 5300 m2 veelal niet groter dan
3 a 3.5 m per seconde. Deze snelheden zijn niet uitzonderlijk hoog en daarom nog
wel aanvaardbaar, hoewel de duur van een ijsperiode 6 tot 8 weken kan bedragen
en het in die tijd niet mogelijk zal zijn om ontgrondingen doeltreffend te bestrijden.
Een veel kleinere sluisopening dan 5300 m2 komt echter beslist niet in aanmerking.
We hebben gezien, dat zowel de afvoer van hoog opperwater als die van ijs een
bepaalde sluisopening noodzakelijk maakt.
Deze opening kan echter op verschillende manieren worden verwezenlijkt.
26
Usafvoer bij de Moerdijkbruggen
Met het oog op gevaar voor ontgrondingen is een wijde sluis met een ondiepe
drempel te prefereren boven een smallere sluis met diepere drempel.
Aan de wijdte werd bij de bestaande situatie in het Haringvliet een beperking
opgelegd.
Teneinde op kosten en bouwtijd te besparen zal de Haringvlietsluis in één bouwput
worden gemaakt. De lengte van de bouwput, die midden in het water is gemaakt,
kon bezwaarlijk groter worden dan circa 1400 m, wegens de grote invloed op de
getijstromen ter plaatse. Dit betekende dat de lengte van de eigenlijke sluis tussen
de landhoofden beperkt moest blijven tot ruim 1000 m. Rekening houdende met
de breedte van de pijlers, die de totale doorstromingswijdte verkleinen, is de
drempel van de sluis ontworpen op een peil van 5,5 m beneden N.A.P., een diepte
die overigens ook alleszins aanvaardbaar is. De werkelijke sluisopening is dan
5300 m2.
De afstand tussen de pijlers is enerzijds bepaald door de eisen, die aan de ijsafvoer
worden gesteld, terwijl anderzijds het technisch mogelijke en de economie aan deze
afstand bepaalde grenzen stellen.
De ijsbestrijding en de ijsafvoer zijn van grote invloed geweest op de afmetingen,
die gegeven werden aan de bruggen over onze grote rivieren, in het bijzonder over
het Hollandsch Diep. De afstanden tussen de pijlers bedragen daar 100 m. Toen
na de oorlog de Moerdijkbruggen tijdelijk waren hersteld met noodbruggen die
hulppijlers vereisten, zette het ijs zich hiertussen gemakkelijker vast.
27