m
1
J. Jl O B K.
De liemel heeft- gesproken;
't Lot is geworpen in den schoot,
De rozenband verbroken,
Die ons zoo schoon omsloot.
De lijdensbeker is gevuld.
Ons vrachten droeve stonden—
Ons bloeden diepe wonden
En wie, wie draagt de schuld?
Zeg, rijst er uit uw harte
Somwijlen niet een sombre klagt,
En knaagt de worm der smarte
Niet pijnlijk dag en nacht?
Roert u geen stem in de eenzaamheid,
Als ze u van mij komt spreken,
En zijn uw tranenbeken,
Dan vruchteloos geschreid?
En waar zijn dan die eeden,
Oic gij zoo trouw'loos trouw'loos schondt?