Die nacht stapte Albert uit bed. Zonder medeweten van de dokter en buiten het zicht van de nachtdienst, oefende hij zijn slappe benen. Als de geest zo moedig is, dan volgt het lichaam vrijwel altijd: op een avond na grote inspanning bereikte Albert het raam. Oh! wat was die Gabriel blij. Hij had alle angst met hem gedeeld en stap voor stap iedere dag met hem meegevochten! -Eindelijk, we zijn er, Albert, we zijn er! Fantastisch hè? -Ik ben nu wel bang, Gabriel; als ik de zaak maar niet heb geforceerd ik tril over heel mijn lijf. -Welnee, je bent genezen, je bent gered, dat verzeker ik je. Kijk eens uit het raam. Zie je de stad? -Het is aardedonker buiten. Ik ben angstig, weet je. Ik moet terug in mijn bed. Sinds die avond leek Albert minder haast te hebben om door de kamer te lopen. Dagelijks moest de dokter hem ertoe dwingen. Ondanks dat wisten ze hem te genezen; maar toen hij eenmaal beter was en bijna valide, bleef hij droevig op zijn bed zitten. Het was slechts om zijn vriend een plezier te doen dat hij af en toe voor het raam ging zitten dat nu helemaal openstond. Gabriel zou hem graag met vragen overstelpt hebben over de mensen en over de dingen, over het leven in de buitenwereld. Maar Albert scheen geen enkel plezier meer te beleven aan wat voorheen hun gedeelde vreugde en hun hoop was. -Je vertelt me niets, Albert, jammerde Gabriel. Je hebt me niet eens verteld of je Anna Lise weer had gezien! -Jawel, ik heb haar gezien. Weet je, ze is helemaal niet zo leuk. Franz overdreef altijd. Het is echt zo'n meisje zoals matrozen ze hebben -En de donderdagse jochies? Vertel je me niet wat voor spel ze vandaag spelen? -Oh! ja, de jochies! Die komen niet erg vaak meer. Het is zo warm 's middags -Er staat toch water in de parkvijvers. Ze zouden toch met hun bootjes kunnen varen? -Ja, natuurlijk, dat zouden ze kunnen doen, er staat water in de vijvers Wat was het spel met Albert troosteloos! Gabriel kon er wel van huilen. Ach! in plaats van weer saaie bijzonderheden van hem proberen los te krijgen, sloot hij in bed liever zijn ogen en herinnerde hij zich de altijd melodieuze woorden die Franz 's morgens vroeg sprak: "Daar komen ze sproeien, die trotse mensen van het openbare groen Je hoort het snerpende geluid van de trams: ze geven in de hele stad de toon aan Ach! kon hij ook maar spoedig opstaan, zei hij bij zichzelf, dan zou hij tot aan dat raam lopen. Dan zou hij eindelijk met eigen ogen die beelden kunnen oogsten die Franz in de stad had uitgezaaid! Helaas! de maanden gingen voorbij terwijl hij nog steeds zo stijf als een plank in bed lag. Albert stond al op het punt om op zijn beurt de kamer te verlaten; en hij had nog niet eens de kracht om een zakdoek te pakken. Vaarwel, Gabriel, zei zijn laatste kamergenoot bij het vertrek. Ik had je niet zoveel verdriet willen aandoen. Maar, weet je, het is zo moeilijk te vertellen wat je ziet. Wanneer je beter bent zal je me wel vergeven. En lange tijd bleef Gabriel alleen in de kamer tegenover zijn witte muur zitten. Hij werd iedere dag verdrietiger en wanneer er nieuwe zieken de kamer werden binnengebracht kon hij het niet opbrengen om weer met ze over het spel met het raam te beginnen. Hij was bang dat een of andere stommerik de duidelijke beelden zou verpesten die Franz hem had nagelaten van een blije stad die hij iedere dag in de stilte van zijn dromen terugzag. Als deze ellende achter de rug is, zei hij bij zichzelf, dan zoek ik Franz op en dan gaan we 's avonds wat door de stad wandelen. Dan gaan we op een bankje in het park zitten en dan zullen de zieken blij zijn dat ze ons onder hun raam langs zien

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2019 | | pagina 6