Zoals je het zei in fluweelzachte woorden, zo sloeg werkelijkheid dood wat vanzelfsprekend bestond Zo alledaags, terloops, alsof het om een boodschap ging die je vergeten was maar wachten kon Je leefde al met ik zal nooit meer beter worden, dus deelde je het mee als iets dat ik al wist Maar ik wist niets, was toeschouwer van een journaal waar ik geen deel aan had Narcose op klaarlichte dag waar ik pas uit ontwaakte toen het echt nieuws geworden was Een fietser, waar vandaan, gekleed in lange, zwarte jas tegen de winterregen, een koude snijwind die de grond verbaast, een hoofd van verte dat niet naar een dag I" of nacht is toegekeerd, rechtop noch half gehoekt over het stuur gebogen, bezig, voor het oog langzaam maar gestaag, de kromming van een heuveltop te nemen, om dan, eerst vaag, volledig te verdwijnen. Was het mijn vader, moeder, een man, een vrouw, ik zelf? Was jij het of een ander? Zoals een fietser bezig is een heuveltop te nemen, de helling op, gezien of niet, later geen sporen op de weg, zoals iemand opkomt, voorbij- gaat en niet terugkeert.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2018 | | pagina 8