BALLUSTRADA OPTIMA FORMA In hoeverre mag, moet of kan ik een dichtregel letterlijk ne men? Ik noem maar wat: ALLES VAN WAARDE IS WEERLOOS. Moet ik voor de letterlijke inhoud gaan, of zijn de woorden uit eindelijk anders bedoeld? En wat kan ik ermee, als ik de over tuiging heb, dat alles van waarde zich moet kunnen verdedi gen. Dus weerbaar hoort te zijn. Als ik van het laatste zeker ben, en daar lijkt het op, haak ik dan af bij de veelgeprezen woorden? Nog niet, lijkt me, ik heb amper een paar regels aan de kwestie gewijd. Want behalve de concrete betekenis is er bij poëzie sprake van een gevoelswaarde. En de gangbare opinie in Poëzieland is, dat Lucebert ons met AVWIW een onvergetelijke regel heeft geschonken. Eentje waar ook ik niet omheen kan. Niet voor niets prijkt de regel in grote, rode neonletters op het dak van de Willem de Kooning Academie in Rotterdam. De vraag die nu opkomt is: waarom raken zo veel lezers onder de indruk van de dichtregel? Is het de alliteratie, de geraffineerde combinatie van de woorden waarde weerloos? Of eerder het beroep dat het woord weerloos in zijn eentje doet op hun ridderlijkheid, hun wakker gekuste solidariteit met zwakke broeders of zusters op aarde? Hoe het ook zij, de ratio moet haar grote bek houden in dezen, lijkt het. Het gaat hier niet alleen om de concrete inhoud, maar ook om esthetiek en ge voelswaarde. Tot zover mijn objectieve benadering. Rationeel bekeken blijf ik een lichte afkeer van de regel houden. En ge voelsmatig? Een soortgelijke kwestie deed zich voor bij een dichtregel van de Engelse dichter W.H. Auden. Julian Barnes maakte de zaak aanhangig in zijn boek Een geschiedenis van de wereld in 10 en een ¥2 hoofdstuk. Hij gaat in op wijzigingen die de dichter ooit in een van zijn dichtregels aanbracht. De regel luidde oor spronkelijk: We must love one another or die. Zijn collega-dichters spraken er hun waardering over uit. Auden zelf was echter niet tevreden. In een later stadium vond hij de regel zelfs leu genachtig, want: we moeten in ieder geval en altijd sterven. Dus toen het gedicht herdrukt werd, veranderde hij de zin in het logischer: We must love one another and die. Nog later zou hij de hele regel schrappen. Eind goed, al goed. Barnes noteerde in zijn boek dat hij aanvankelijk de meedogenloze eerlijkheid van Auden bewonderde. Als een regel prachtig klinkt, maar niet eerlijk is: weg ermee. Later ging Barnes twijfelen aan de geldig heid van zijn mening. Hij geeft aan dat de laatste versie van de regel van Auden in ieder geval de logica aan zijn kant heeft, maar wat wil dat zeggen? Als informatie over de condition humaine is de regel ongeveer net zo interessant als: we moeten naar de radio luisteren en sterven. Of we moeten eraan denken dat we de ijskast ontdooien en uiteindelijk sterven. Barnes pleit uiteindelijk voor een terugkeer van de oude regel van Auden, ondanks het zogenaamde onlogische element erin. "Het is im mers geen vervloekte leugen die hij verkondigt." En binnen dat perspectief wordt de bewering dat de betreffende regel onwaar is, omdat we sowieso doodgaan, eigenlijk een kwestie van een bekrompen standpunt. Eindconclusie van Barnes: we moeten van elkaar houden, want als we dat niet doen, als onze levens niet gevoed worden door liefde, kunnen we net zo goed dood zijn. Met de gevolgtrekking van Barnes in mijn achterhoofd ben ik geneigd om ook de regel Alles van waarde is weerloos een kansje te geven. Maar ik ben nog niet helemaal over de brug. Ergens blijf ik weerstand voelen: mooi, zo mooi, zo veel te mooi die regel. Onuitstaanbaar?

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2018 | | pagina 4