Even moet ik weggeweest zijn. Honderdtien op de teller. Alsof
ik geprogrammeerd ben, rij ik nog steeds op de rechterweg-
helft. Mijn handen verstrakken om het stuur. Een fractie van
een seconde en de vangrail, meer is er niet nodig. Geen idee
waar de vrouw met de doezelige stem het over heeft. Ik zoek
een andere zender, pik een zin uit het weerbericht mee: voor
de avond storm met krachtige windstoten. De milde, lage zon
contrasteert met die tijding. Ik zoek verder. Muziek moet ik
hebben. Hard. Hoewel ik erg geschrokken ben, is er tegelijk ook
het gevoel dat het misschien niet eens zo erg is, om er in een
klap niet meer te zijn. Dat de dood me van veel verlost zou
hebben. Het is jong, een hoop losse eindjes. Maar beter dan af
takelen, zoals mijn vader, die steeds magerder werd tot aan wat
ze versterven noemen toe.
Met een druk op de knop laat ik het raampje zakken, zwoele
wind wervelt naar binnen. Het heeft niet de verkwikkende wer
king waarop ik gehoopt had.
Twee maanden geleden reed ik hier ook. De zomer was op zijn
hoogtepunt; nu zijn de bomen kaal of hun bladeren dieprood,
goudbruin, de herfst al zwaar gerijpt. Het was niet de bedoeling
zo lang weg te blijven. Het huis heb ik destijds goed afgesloten
maar niet alles wat ik wilde meenemen paste in de auto. Drie,
vier dagen, hooguit een week, dan zou ik terugkomen. Tijd is
een hongerige wolf. Dagen werden opgeschrokt en ik weet niet
eens meer waaraan.
Het huis is geconfisqueerd door de overheid. Een rijksweg, pre
cies over mijn geboortegrond. Vader moest verkassen, maar de
papieren tijgers die men hem van overheidswege stuurde, heb
ben hem al voor de datum van vertrek gedood.
'Vissenvaas', Pieter Drift.