I
4*
4*
41
A
O
04
0\
00
voor Bobbie
Cisteren wilde ik
er over praten, die ene betekenis
die voor mij belangrijker is
dan de andere omdat alles
wat ik ken ontleend wordt
aan wat het mij leert.
Vandaag, wat is het dat
uiteindelijk zo hulpeloos is,
zo verschillend, vertwijfeld raakt
door zijn eigen verklaringen, wenst
zich af te wenden, eindeloos
het hoofd wegdraait.
Indien de maan het niet deed...
nee, indien jij het niet deed
dan zou ik het ook niet doen,
maar wat zou ik dan niet
doen, wat zou mij verhinderen,
wat zou mij zo snel tegenhouden.
Dat is de liefde, gisteren
en morgen, niet
nu. Kan ik eten
wat je me geeft. Ik
heb dit niet verdiend. Moet
ik aan alles denken
alsof ik het verdiende. Nu de liefde
ook een beloning wordt zo
ver van mij dat ik ze
alleen in gedachten beleef.
Hier heerst verveling,
wanhoop, een pijnlijk
besef van afzondering en
even grillig als hoogdravend
zelfrespect. Maar dat beeld
toont alleen maar de vage structuur
van de geest, vaag voor mij
omdat het mijn eigen beeld is.
Liefde, wat denk ik hierover
te zeggen. Ik kan het niet zeggen.
Hoe komt het dat je vragen stelt,
in welke rol heb ik je gedwongen,
lotgenoot, goed gezelschap,
gekruiste benen met jurk, of
zacht lichaam onder
de botten van het bed.
Niets zegt iets
behalve wat het wenst
dat gebeurt, bang voor
wat er anders zou gebeuren
op een andere plek, op
een ander ogenblik, niet dit.
Een stem die de mijne vervangt,
een echo ervan alleen in de jouwe.
Laat mij belanden in
niet de biecht maar
de obsessie waar ik nu
aan begin. Voor jou
ook (ook)
in een tijd voorbij de plek, of
een plek voorbij de tijd, geen
idee blijft er over
om er iets over te zeggen,
dat gezicht is weg, nu.
In aanwezigheid van de liefde
komt het allemaal terug.