I 4* 4* 41 A O 04 0\ 00 voor Bobbie Cisteren wilde ik er over praten, die ene betekenis die voor mij belangrijker is dan de andere omdat alles wat ik ken ontleend wordt aan wat het mij leert. Vandaag, wat is het dat uiteindelijk zo hulpeloos is, zo verschillend, vertwijfeld raakt door zijn eigen verklaringen, wenst zich af te wenden, eindeloos het hoofd wegdraait. Indien de maan het niet deed... nee, indien jij het niet deed dan zou ik het ook niet doen, maar wat zou ik dan niet doen, wat zou mij verhinderen, wat zou mij zo snel tegenhouden. Dat is de liefde, gisteren en morgen, niet nu. Kan ik eten wat je me geeft. Ik heb dit niet verdiend. Moet ik aan alles denken alsof ik het verdiende. Nu de liefde ook een beloning wordt zo ver van mij dat ik ze alleen in gedachten beleef. Hier heerst verveling, wanhoop, een pijnlijk besef van afzondering en even grillig als hoogdravend zelfrespect. Maar dat beeld toont alleen maar de vage structuur van de geest, vaag voor mij omdat het mijn eigen beeld is. Liefde, wat denk ik hierover te zeggen. Ik kan het niet zeggen. Hoe komt het dat je vragen stelt, in welke rol heb ik je gedwongen, lotgenoot, goed gezelschap, gekruiste benen met jurk, of zacht lichaam onder de botten van het bed. Niets zegt iets behalve wat het wenst dat gebeurt, bang voor wat er anders zou gebeuren op een andere plek, op een ander ogenblik, niet dit. Een stem die de mijne vervangt, een echo ervan alleen in de jouwe. Laat mij belanden in niet de biecht maar de obsessie waar ik nu aan begin. Voor jou ook (ook) in een tijd voorbij de plek, of een plek voorbij de tijd, geen idee blijft er over om er iets over te zeggen, dat gezicht is weg, nu. In aanwezigheid van de liefde komt het allemaal terug.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2018 | | pagina 46