het straatje achter
de oude regenput
daar zat ik op
zeven jaar was ik
naast me een weckfles met slootwater
waarin een stekelbaars
met glanzend bruine huid
daar stond ineens de grote buurjongen
met vleiende stem
die hem wilde kopen
en aandrong en aandrong
maar ik gaf geen krimp
heel gek in al die jaren
is er niets veranderd
ze kunnen roepen wat ze willen
mijn stekelbaars krijgen ze nooit
ik denk aan mijn vader
aan zijn onmachtige woede
maar ook aan de rietpluimen die hij meenam
diep in de herfst
op een dag vol regen
ze waren voor moeder
de vrouw die hem gered had
de dag daarop weer een bos
de dag daarop weer
na een week waren de vazen op
maar op alle kasten stonden pluimen
de kamer leek nu de oever
van een heel groot meer