Si 27 Buiten is voor rustigen of papierhieren. Een hoopje groei, zo lang als het strand, een omhoogje met riantjes eraan. Doe mij zieke blokkenlanen, de watten, nooit liever dan door bovenopens aan de zucht geblazen. Boel is armen vol voor wie niet uitkijkt, warm zijn houdt de ogen dicht tot ze zomaar opengaan in maneschi]n. Dit heb ik zelf geschreven, gezegend op een plezierige kier, achterlijk blij in de Doorgaanlaan. O* IXl O UJ Onze moeder werd zo klein, O op een nacht klom ze door de brievenbus naar buiten en zwierf door alle straten NI 3 01 O tot ze aan haar knietjes in het meer stond en begon te lachen. O Toen deden we haar in een huisje, in een kamertje zo klein, er kon niet eens een kerstboom staan. We kochten een glazen bal voor haar met een kerstboompje erin. Op een ochtend vonden we onze moeder diep in slaap onder het boompje. Nu woont ze in ons, dag en nacht. Nu pas? Ja, vind je het gek? Onze moeder was eerst veel groter. Toen ons hart voor het eerst sloeg, was zij onze ruimte, 2 stel je voor, haar hart was onze zon. En uit de liedjes die zij zong kwam onze tijd. Pas later werd ze klein, zo klein, soms zijn we haar zelfs even kwijt. Maar er is altijd iemand die haar weet te vinden, touwtjespringend op een pleintje waar ze eigenlijk niet komen mag van ons. >t

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2018 | | pagina 31