O Het begon met een riviertje en één huis. UJ Ik, Erwald, zag vruchtbare grond O m Milfrith, en velde voor haar een eik waarop zij haar benen spreidde. Water vermengde zich met land. Een stad werd geplant. Onze mooie dochter de stad. Wat was ze lieflijk toen ze nog een klein meisje was. De oerossen zagen haar met grote ogen qroeien terwijl ze zelf veranderden in koeien Haar borsten werden volle melk, op haar wangen bloeiden klaprozen en uit vier windstreken kwam een bonte stoet van vrijers en maakte haar duizendvoudig zwanger. Ze leerde alle zeemanstalen. Ze baarde wijk na wijk. Alle wegen kwamen op haar uit. O O Onze dochter, wat was ze mooi. Maar wat ze baarde, kleefde aan. De kinderen verlieten haar niet. Het vlees woekerde over het vlees en bot woekerde over bot nieuwe gezichten doken in de massa op tot daar een ding lag met honderd armen en duizend ogen We zijn bang voor haar honger. X 0* Ach, ons dochtertje. Ons mooie dochtertje. ON OÉ ui 1 Schaduwen op muren UI O O O - Laten we zuinig zijn op de engelen: zij zijn de laatste goden die wij meedragen en straks vliegen ze nog weg (jorge Luis Borges) en silhouetten achter ramen: rijzende vermoedens, nu ik me openbaar in vleesgeworden wanen. Bijna als een engel, met zinnelijke vleugels en deugden die als teugels me enkel willen binden aan wat ik ben: een lichaam binnen een bestaan van opkomende gedachten, ver van mezelf vandaan II Lichaam waaraan anderen zich laven; zie maar hoe de ramen beslaan als ik er 's avonds bij kom staan. Hoor ijle stemmen mij noemen E in een lispelend roemen van mijn naam; m'n schaduw die er zelfs gehoor E aan geeft en mij daarbij 41 vergezelt, beweegt al JQ voordat ik mee beweeg 3 of denken kan aan wat Om voor eisen hij me stelt

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2018 | | pagina 47