ik. Hij schudde zijn hoofd. "Hij zat een klas lager dan wij
Blond, pluizig haar, grote bek. Op een gegeven moment vond
hij het grappig om mij iedere dag een tik tussen mijn ribben te
geven. Na de derde of vierde keer vertelde ik dat bij jou thuis
op jouw kamer. Ik zat toen waarschijnlijk je opstel te schrij'
ven." "Jij schreef al mijn opstellen," glimlachte hij. "De och
tend erop volgde jij hem naar het fietsenhok. Toen hij zijn fiets
in een standaard wilde schuiven, riep je hem. Hij draaide zich
om en jij gaf hem een enorme stoot op zijn bek." Victor lachte
nu voluit. Het glorieuze verleden. "Kan zijn, ik herinner het me
niet goed. Ja, zo was ik, of liever gezegd, zo ben ik nog steeds.
Ik kan geen onrecht verdragen." Ik overwoog of ik hem moest
vertellen dat ik in de jaren daarna van een verlegen, bangelijke
jongen veranderde in een snel geïrriteerde aandachttrekker.
Bang bleef ik natuurlijk, maar mijn angst zocht andere uit
wegen. Voor een confrontatie met leeftijdsgenoten deinsde ik
niet langer terug. Ik kon mezelf opwerken tot een vaak be
lachelijke woede die gek genoeg toch het nodige effect sorteer
de. Het was iets waar ik in geval van nood op terug kon vallen.
Terwijl ik Victor aankeek, besefte ik dat het geen zin had om te
proberen het beeld dat hij van me had te wijzigen. In zijn ogen
was ik nog steeds dezelfde professor, zoals hij me ooit goed
moedig spottend noemde. Na een korte stilte informeerden we
naar eikaars ouders. Zijn moeder was gestorven. Over zijn vader
zweeg hij. Er was bij hem nooit sprake geweest van een vader,
herinnerde ik me. Ik vertelde over mijn ouders. Ook zij waren
niet meer in leven, maar afgelopen nacht had ik nog over hen
gedroomd. En toen ik wakker schoot, wist ik even niet of ze
nog leefden of gestorven waren. "Zie je je broer Ruud nog wel
eens?" vroeg hij plotseling. "Die woont in Hongarije. Ben er
een keer geweest, een jaar of vier geleden. Hij woont in een ver
bouwde boerderij. Veel grond, veel dieren. Bloedhete zomers,
poolwinters," vatte ik samen. "Hoe kwam hij aan het geld?" Ik
keek de man naast me aan. Meende hij wat hij vroeg? Ver
onderstelde hij dat ik inzage had in de boekhouding van mijn
broer? Ik haalde mijn schouders op, was niet van plan om op
zijn vraag in te gaan. "Het is een schurk," zei de man naast me
plotseling. Ik aarzelde. "Hij is altijd een boef geweest," gaf ik
toe. "Een klootzak," vulde hij aan. "Ik ga mijn broer geen kloot
zak noemen," antwoordde ik. "Jij bent toch een schrijver?
Moet een schrijver niet opkomen voor de waarheid?" "Ik ben
niet op de eerste plaats een schrijver. En wat is waarheid? Je
hebt het nu over jouw waarheid." "Ik zal nog wat duidelijker
zijn," zei de man in de scootmobiel. "Jij weet dat misschien
niet allemaal, maar Ruud had in feite alles op duivengebied aan
mij te danken." "Ik heb nooit naar welke duif ook omgekeken,"
onderbrak ik hem. "Ik ben alleen geïnteresseerd in duivenpaté,
in krokante duivenborst, in gemarineerde duif." De man naast
me praatte onverstoorbaar verder. Het leek alsof zijn uitgedijde,
grauwe verschijning onder invloed van zijn woorden aan
vormvastheid won. "Zijn eerste duiven heeft hij van mij ge
kregen. Een stelletje, doffer en duivin. Heb je wel eens van de
Generaal gehoord?" "Jazeker, op iedere verjaardag, vanaf de
koffie met gebak tot en met de laatste drankjes. In mijn familie
waren duiven belangrijker dan de kinderen en kleinkinderen."
"Luister, de generaal was de doffer die hij van me kreeg."
"Waarom gaf je hem weg?" onderbrak ik hem, "als het je beste
duif was?" "Het was mijn beste niet, niet op dat moment. Ik
geef toe: Ruud kon er goed mee omgaan. Hij ging steeds beter
vliegen. Ik wist natuurlijk niet dat hij een kampioen zou wor
den, anders had ik hem niet weggegeven. Maar goed, toen hij
jaren later grote prijzen pakte, vroeg ik om compensatie. Ik zei:
Ruud nu moet je wat terug doen. Nu is het jouw beurt. Geef me
vier eitjes van je beste duiven en dan ben ik tevreden. Weet je
wat hij zei? Bekijk het maar, Victor, ik vang tegenwoordig van
Japanners 1500 gulden per eitje. Hij bood me erna een armzalig
koppeltje aan. Twee soepduiven. Ik zei, steek die maar in je
reet. Je broer is een oplichter. Ben niet de enige die er zo over
denkt." Ik overwoog een moment wat ik terug kon zeggen,
voelde me in het geheel niet geïntimideerd. Mijn broer was een
Reijnaert bij uitstek. Eigenlijk was ik trots op hem. Hij had deze
grijze pitbull weerstaan, toen hij nog blaffend rondliep. "Je
broer Frits is heel anders," ging hij vergoelijkend verder.
"Goudeerlijk. Daar zit geen kwaad bij. Heeft me vaak geholpen.
Ook met goede duiven." "Gelukkig zijn we niet allemaal even
slecht," merkte ik op. "En wat vind je trouwens van mij? Deug
ik eigenlijk wel "Gohhh," brulde hij. "Jij hij schudde
zijn hoofd. "Over jou kan ik niets zeggen. Je bent slim, dat weet
ik, dat wil zeggen, je kon goed leren. Over je karakter kan ik
niet veel kwijt. Ik heb nooit echt geweten wie je was, niet in