DE DUIVEN J2 Het zal u niet bevreemden dat buurman Opper juist naast ons Qj woonde. Opper droeg altijd een witte overall die doorspekt was met vale rode vlekken. De buurman had zijn gehele werkzame •jj- leven in het slachthuis te Axel gewerkt, waar hij getracht had J zich doof te houden voor het onophoudelijke en niet mis te verstane, sinistere doodsgehuil van de aldaar ter slachtbank ge leide dieren die helemaal niet dood wilden, hetgeen hem gaan deweg steeds beter lukte, tot hij stokdoof was, wat hem uitein- delijk zijn baan kostte, omdat wie niet horen kan of wil moet qj voelen. Bij zijn afscheid mocht hij zijn werkkielen meenemen: een stapel witte overalls doorspekt met bloedrode vlekken, spatten en strepen. Liever was hij postbode geworden, zoals wij later leerden van zijn als het ware plots uit het niets van Axel opgedoken neef Harm die, zij het voor korte tijd, een betrek king aanvaardde als assistent-boekhouder op het kantoor van vader, tot hij gek geworden door het doodsgehuil in het gezin van zijn werkgever, ontslag nam en emigreerde naar Ameland. Postbode was buurman Opper liever geweest, blijde bood schappen wilde hij bezorgen en ontvangen. Maar geen nare, zodat zijn sollicitatie was afgewezen. Toch een nare boodschap. Gehuwd was hij nooit geweest. Waarom niet? Soms vroeg hij zich dat af, zomaar, zoals toen hij op postduivenmarkten post duiven begon aan te schaffen. De postbezorging en de hunke ring naar het ontvangen van de post zaten hem in zijn bloed, dat wist hij. De post moest verzonden, bezorgd, ontvangen worden. Een enorm, keurig hok, geschilderd in lichtblauw met donker blauwe accenten, verrees naast onze tuin. Het werd gaandeweg bevolkt door een leger van koerende, ongeduldig klapwiekende postbezorgers in spe. Buurman Opper hoorde het niet, maar vader wel. De cijfertjes in zijn kasboeken, winst- en verliesreke ningen en zelfs in zijn gedachten en overpeinzingen, begon nen dooreen te dansen op het eeuwig wuft gekoer en gefladder. Buurman Opper hoorde ook vaders klacht niet. Drastischer maatregelen van vader boden evenmin soelaas, zoals het keilen van grote kiezels met zijn onhandige, door polio verdraaide hand naar de overal wiekende en schijtende duifjes. Wel ging ons eigen keukenraam eraan. Buurman Opper stuurde zijn duifjes op pad. Met vrachtwagens werden zij naar verre streken vervoerd. Aan hun pootjes had hij in kokertjes blijde boodschappen gebonden, zoals 'Ik hou van je' en 'Laat eens iets van je horen'. Later, toen al zijn post verzonden was, beseffend dat hij inderdaad nooit iets zou ho ren omdat hij stokdoof was, knakte er iets in buurman Opper. Het ging bergafwaarts met hem. Vandaar misschien dat zijn neef Harm toen kwam aangevlogen uit Axel, op zijn motor met zijspan. Neef Harm, die een betrekking aanvaardde bij vader op kantoor en met wie wij ook een betrekking kregen. Neef Harm, die mij wel eens heeft meegenomen in zijn zijspan. Wat een machtige tocht was dat. We werden een span. Nooit eerder waren wij de erfafscheiding overgestoken, tot die bewuste avond, waarin het avondrood water in de sloot of juist prachtig weer voor de dag van morgen beloofde en neef Harm wenkte. Zonder aarzeling wipte ik over het haagje dat de erfafscheiding vormde tussen onze tuinen, om neer te donderen in de brand netels aan de andere kant. Wat brandde dat. Neef Harm en buurman Opper zaten gezellig buiten, naast de duiventil, en stookten ook een vuurtje. De geur van gebraad steeg op. "Kom Gertje, ook een duifje?" Neef Harm draaide aan het spit. Buur man Opper hakte grimmig duif na duif de nek af, zijn witte overall vol oude rode vlekken bespattend met vers bloed. Ik was verbijsterd. Waarom. Een vraag zonder antwoord zoals ver uit de meeste vragen onbeantwoord, en mysteriën mysterie blijven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2018 | | pagina 10