De armen van de Oude Rijn zijn de armen van mijn moeder. Zij reiken tot de overkant. Ik leerde er vissen telkens weer; het water zag mij zo ik Wat zie je in een landschap dat voor je ogen verandert, een knik in de rivier en een vermaakte loop. De overkant ligt hier, de Rijn voedt hem met zijn water. Als je wilt weten hoe mosterd smaakt, proef dan na de maaltijd. Het smaakt naar heimwee, naar verlangen; het smaakt als water. Je drinkt het en het is er niet. Mijn moeder strekt haar armen uit, ik loop naar haar toe over het ijs en ik ben weer bij het witte kerkje. De gemeenschap huilt om de zee die neemt en de gemeenschap knikt om het kind dat gedoopt wordt. Het is water en het is er niet. Ik zoek mijn moeder en de vissen weten, dat zij er niet is. Het is water en het is niets. De vissen kennen de jongen die hen niet ving, ze kennen de moeder die hen beschermde. Haar as voedt de wortels van deze boom, zoals het water. De armen van de Oude Rijn zijn de armen van mijn moeder. Zij wenkt mij naar de overkant.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2017 | | pagina 117