DE
ROOKKOLOM
00
De oude, verlaten auto op het verscholen pleintje achter de
Qj Rijks Hogere Burgerschool bood zich bijna wellustig aan. De
deur op een kiertje, de viltachtige binnenbekleding van de stoe-
len naar buiten piepend dankzij de scheuren die vorige van-
■3 dalen hadden gemaakt, misschien wel jaren geleden. Lucifers
hadden wij als praktische jongens natuurlijk altijd bij ons, en
wat brandde die bekleding meteen! Mijn vriendje Jan, zoon
00 van een onderofficier bij ons in de straat, had maar één moge-
lijk levenspad, dat was nu al onmiskenbaar. Beroepscrimineel
e moest hij worden, zulks was zijn lot; hij kon stelen, liegen, trei
teren als geen ander. Hij had de hartelijke, wat scheve lach
waarover zoveel sociopaten beschikken, was vriendelijk tegen
volwassenen, lachte hen met zijn blotebillengezicht toe terwijl
zijn slangachtige vingers hun portemonnee lichtten.
Maar nu de vlammen binnen een minuut hoog en hoger uit
de auto sloegen kreeg hij het toch een tikje op zijn heupen.
"We zijn hier nooit geweest," siste Jan, "we moeten elk via een
andere weg naar huis!" En foetsie was hij al. Ook ik liep met zo
groot mogelijke passen over het pleintje naar de smalle poort,
die toegang bood tot de openbare weg. Enkele honderden
meters naar links lag het politiebureau, kennelijk in diepe rust.
Ik sloeg rechtsaf. Nergens eens spoor van mijn vriend Jan. Eén
ding was zeker: als iemand hier lucht van kreeg - en hoe kon je
hier geen lucht van krijgen, er begon zich al een vette rubber
stank te verspreiden -, zou Jan mij onmiddellijk uitverkopen
en verraden, als hij nu al niet op weg was naar zijn vader, de
politie of andere geüniformeerden om mij aan de schandpaal
te nagelen. Ja, hij was daar toevallig langsgekomen en zag mij
in de weer met lucifers! Onmiddellijk kwam hij dit nu melden,
zoals dat hoorde en zoals ons altijd was geleerd.
Angstig liep ik langs de voorzijde van de Rijks Hogere Burger-
i