Het verleden week opgeleverde oranjekleurige gebouw stond als een moderne afgod van zelfvoldaanheid en spilzucht te pronken in het felle zonlicht. Het straalde onbuigzaamheid uit en torende hoog boven de naastgelegen gebouwen uit. Ik deinsde bijna fysiek terug bij de aanblik ervan en voelde mij geïntimideerd. Hier diende ik mij te melden, daar ik werkloos was geworden. Aarzelend liep ik door de draaideur naar binnen en meldde me bij de receptie. Een streng uitziend heerschap in uniform registreerde mijn komst. Bovenop de kasten, die achter hem tegen een muur stonden, zag ik een rij Boeddha beelden staan, die peinzend op de bezoekers neerkeken. De receptionist verordonneerde mij even plaats te nemen in de open wachtkamer, die naast de balie was gelegen. Hij liet mij vervolgens weten dat mijn intakegesprek een kwartier later dan gepland was. Dit gaf mij de gelegenheid de begane grond van het gebouw te verkennen. De wachtruimte vormde het begin van een gang van zeker veertig meter lang. Eén zijde van de gang werd in beslagge nomen door een rij spreekkamers, die merkwaardig waren ont worpen. De kamers hadden op het eerste gezicht een open karakter vanwege de glaswand, die zich uitstrekte van het pla fond tot aan de vloer van de gang. Maar de inkijk werd bijna onmogelijk gemaakt door een strook matglas. De glazen wand helde vervaarlijk achterover, alsof de ruimte erachter een terug trekkende beweging wilde maken. Deze wand moet gestut wor den, schoot er door mij heen. De deur stond wel loodrecht. Ik kreeg de indruk dat de deur zijn rug had gerecht om te kunnen ontsnappen aan het wankele vertrek, waarvoor hij als gastheer moest fungeren. Verreweg de meeste deuren van de spreek- ruimten stonden open en ik zag niemand zitten. Ook de gang was leeg.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2017 | | pagina 75