mand. Hij bekijkt het vest dat om zijn buik en schouders zit.
Nu pas kan hij het goed zien. Het is zo'n lelijk fotografending
met allemaal zakken. In elke zak zit een zwart pakje. Duct tape,
denkt hij. In elk pakje zit een draadje dat weer naar een ander
pakje gaat.
"Dit is goed voor een vol restaurant/' had Ach gezegd. Genoeg
voor een mooi paradijs."
Hij was gebeld. "Het is tijd om wat goeds te doen voor jouw
volk, voor Allah. Jij kunt de ongelovigen laten voelen wie de
macht heeft. Kom hierheen, dan maken wij je klaar."
Daarna had Ach opgehangen en had Mo zijn telefoon gesloopt
en door de wc gespoeld.
De brief had hij al lang geleden geschreven. Die zouden ze wel
vinden.
De touwtjes zijn weg. Hij ziet ze niet en hij durft niet te voelen.
Ze hingen onder de grootste twee pakjes. Daar voelt hij niets
meer. En hij durft er niet met zijn handen tegenaan te komen.
In zijn nek neemt de stijfheid met de seconde toe. Zijn borstkas
voelt als steen.
Elke beweging kan fataal zijn.
"Miauw, miauw."
Een rood katje duwt zijn kop tegen zijn opgetrokken knie aan.
Hij durft het niet weg te duwen. Hij kan niet bewegen.
Hij kijkt nog eens. Kan hij het vest uittrekken? Het liefst wil
hij niet kijken. Het is alsof hij in de loop van een doorgeladen
wapen kijkt. Alsof hij bovenop een berg op het randje van een
afgrond staat. Alsof er een zwaarbeladen vrachtwagen luid toe
terend op hem af stormt.
Ik wil niet dood!
"Alloeh Ahkbar," had hij gefluisterd voordat hij bij Ach de
deur uitliep. Daarvoor had hij al zijn zakken moeten leeghalen.
Ze hadden hem gefouilleerd. Gelukkig hadden ze niet in zijn
onderbroek gevoeld.
Zwarte pakjes, draden, knopen, zakken.
En wc-papier.
Knopen! Dat betekent dat het vest los kan.
In zijn hoofd vechten leven en dood om de aandacht. Ontplof
fen of niet ontploffen, dat is de vraag.
Ik wil niet dood!
Zij moesten dood!