Het was half vijf PM en kermis in de stad. We zaten in de Bonanzabar: Eus, Marius en ik. Eus was een kwaadaardige, dranklustige, oude Haagse hoer op haar retour. Marius was uit bater van de seksshop verderop, zoon van een Duitse opera zanger en een sjieke Haagse gastvrouw voor hoger opgeleiden en diplomaten. Eus had hem al behoorlijk zitten en begon amok te maken, iedereen uit te kafferen en in herenbroeken te tasten op de plaats waar het kruis is gesitueerd. "En nu opdonderen," beval mevrouw Bonanza. De seksshop was amper dertig meter van de Bonanzabar ge legen. We dronken boven de shop nog een paar halve liters, luisterend naar Caruso die op de wijze zoals alleen hij dat kon 'O Solo Mio' ten gehore bracht. Ik draaide een joint en in haleerde diep, waarna ik de pretstok doorgaf aan Eus, die hem gulzig in enkele halen leeghaalde. Even keek zij verbaasd, welhaast gelukkig in het rond, waarna zorgelijke trekken zich begonnen te manifesteren op haar ge havende gelaat. Opeens had zij het over kwesties, vragen over leven en dood en angsten, die het leven van de sterveling zo hopeloos overhoop kunnen gooien. Plots sprong zij luid krij send op en deed een greep naar het licht, dat zij ontwaarde in de tl-buis aan het plafond, en riep weer hard neerdonderend met een kinderstemmetje: "Help!" Buiten kwam de kermis goed op gang. Caruso zong in zijn toeter vanuit een ander universum iets anders. Er werd gebeld, doordringend. En nog eens. Marius riep mij toe mij te verstoppen, weg te wezen: "'t Is Eugène!" Maar waar verstop je je in een bordeel, waar alles zo open en

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2017 | | pagina 65