Uitgeblazen is een vlaag muziek.
Neer daalt de wind
uit het zwarte, stormachtige gebergte.
Hij botst op je slanke blankheid
zoals licht stuit, ginds op het plein,
op de oliegele kathedraal
die langzaam opbrandt
en aan domeinen van de ster
zijn silhouet van verstarde vlam prijsgeeft.
Op jou blaast de wind:
jij bent zijn fluit.
Hij vergroot je vollemaansogen.
Hij legt een slingerritme op aan de arm
waarmee jij de lijn snijdt van je gang
en met voorname wendingen van glas schik jij je
naar remmen van pedalen en dempers.
Jou smoort die ondoorgrondelijke glimlach
in een smaak van thee die steeds zoeter wordt
op het vruchtvlees van je lippen
en ten slotte richt hij je, welluidend standbeeld, op
op de strenge maat van een slapeloos gehamer
dat in mijn aderen klopt
en moet blijven kloppen - ach, hoelang nog,
liefde ziet hoe het me pijnigt! -
met de uitzinnigheid van opgesloten vleugels.