o
O
sOJ
Heldere herfsttuin in mijn vensterraam.
Hoe hij wolken
opbouwt overal!
Kapot, onttakeld onder die regenhemel,
ah, Tuin aan Zee, welke inventaris,
welke magere slotsom blijft over
van je kostbare lading:
als Heer van het prieeltje, een Apollo,
klaar om de aria te herhalen;
als dame op leeftijd, de fontein
met beneveld kindergezichtje;
wat tuinbank was en vertrouweling
likt nu een dikke laag lamé van stilte
Wat nog voor een boedelceel van het verval?
Wellicht, op twee stemmen afstand,
naakt, maar waardig, de kastanjebomen;
naakt, maar schandelijk, het weggetje
dat zich vrolijk
toedekt met dorre bladeren
voor het dit mooie paradijs verlaat.
hs
O