Wie anders dan het woord
kon dit uitgelezen heelal smeden
dat als een held in je mond geboren wordt?
Kijk het toch aan, raak het aan!
Kijk het nu aan,
hoe het ontbrandt in een echo van waterlelies!
Heeft zijn angst hier niet de onschuld
van een holle retoriek van lianen?
Hier, tussen kunstig smeedwerk van korstmossen
die aan minuscule geulen ontspruiten,
begon het niet hier
zijn argeloze ijsbloemenvlinders in het rond te kleppen?
Wat vervangt ooit dat geloof waardoor het wordt verteerd
en dat het lot doorzichtig maakt?
Stijgt niet hier - de halsstarrige
spies van de lengte ontlopend -
onbesuisd een palmboom op
om in zijn verzonnen hemel los te barsten,
meester, niet in het afsteken van vuurwerk,
maar in puur en kunstig genot?
Dat woord, jawel, dat woord,
dat woord dat bezwijkt,
dat in het walmen van schaduw stikt,
dat behoedzaam - als een zucht - beweegt
om scharnieren van schimmig lamé,
dat waarop de aura van de stem versplintert,
mistroostig,
alsof het botst
op een fraaie zweer van zilver,
dat wat zijn zure klinkers baadt
in bekschuim van offerduiven,
dat wat tot op de koorts bevriest
als het niet, eenzelvig, verzengt
in de plotse barheid van een traan,
kijk het toch aan, raak het aan!
Kijk het nu aan!
Kijk het aan, volstrekt woordeloos,
zonder stem, zonder weerklank of spraak, exact,
kijk hoe het
in muren van glas verliefdheid van water krast!