DE SLAKKENTRAINER
E
J-
aJ
10
Ik was vijf jaar toen mijn vader een feest gaf omdat hij vijfen
twintig jaar bij de bank werkte. Hij had zijn collega's uitgeno
digd en het heugelijke gebeuren speelde zich af in onze tuin.
Mijn vader had een goede functie bij de bank. We woonden in
een mooi huis met een tuin aan het water. We hadden ook een
polyester motorboot en een surfplank. Later kregen wij, kinde
ren, nog een zeilbootje erbij, dat wij omdoopten tot piraten-
boot. We hadden zelfs een heuse vlag. Omdat geen van ons
allen kon zeilen moesten we roeien. We hebben mooie tijden
gekend met die boot, de buurtkinderen en ik. We voeren door
sloten die de wilde zee moesten voorstellen en we waren altijd
klaar om te vechten met andere piraten. Dagen voeren we met
dat kreng, piratenkreten joelend, wachtend tot we een schip
konden enteren. We waren heldhaftig, jazeker, wij waren echte
piraten, maar er kwam nooit een ander piratenschip. We pro
beerden wel het gewone volk bang te maken. De patsers in hun
grote boten, de sukkels in de kano's, de kakkers in de zeilboten
en de stoere jongens in hun snelle motorbootjes. We waren zo
stoer als we maar konden maar iedereen lachte ons uit. Behalve
de sukkels in de kano's, die gilden dat we op moesten houden
met water over hen heen gooien en of we alsjeblieft niet con
stant rondjes om hen heen konden varen. We lachten dan
zo gevaarlijk mogelijk, eerlijk gezegd deden we maar alsof we
gevaarlijk lachten, want we wisten helemaal niet hoe dat moest
en of dat überhaupt bestond, gevaarlijk lachen. Wij waren pi
raten. En de stoere jongens in de motorbootjes? Daar waren we
stiekem een beetje bang voor, dus die lieten wij als wijze pira
ten maar gewoon met rust. Op het feest van mijn vader was de
piratenboot er nog niet en ik verveelde me stierlijk met al die
grote saaie mensen om mij heen die alleen maar vroegen hoe
het met mij ging en niet met mij wilden spelen. Mijn broer was