Uitgebreid is de tuin. Zonnen en siddering
stemmen dit orkest van hout en loof,
en direct staan wie buiten zijn binnen. Zo leren ze het
hanig bedriegersverstand mores, want diens venijn
gaf Orpheus die hier betoverende liederen
oogstte, de dodelijke somberte.
Ik heet ze welkom, natuurlijk, tienduizend
dingen, en meer, groet Chaos, en Nyx, kus Eris.
God, zoveel scheuten van jou zijn ware kost voor
de zinnen, al boren ze nu heus te diep in
mijn systeem - gegier, gefluit door het lijf -
ze planten klankcaleidoscopen in, onzichtbare
geruchtenspiegels. Dit vuig tinnituswoud offreert
volledige doorschettering, mijn rebellie en loochening
overstemmend. Gezegend met een krappe tuin
blijft nog dit gesis in mijn oren, misprijzend, honend:
Te veel is minder dan genoeg', 'Ken jezelf, haha,
dan ken je Al', 'Je tuinman liet jou zitten? Arm ding'.
Spotvogels, slangen, listigen -
jullie teveel dijt aldoor uit - en oorverdovend
licht is het ook.