o\ De bus naar huis was net vertrokken. Over een kwartier kwam er weer een. In dat kwartier telde Geert menigmaal de zwarte en witte tegels bij de trottoirrand. De buschauffeur bekeek uitvoerig het beeldscherm van zijn telefoon. Hij had nauwelijks door dat Geert hem voorbij liep. Geert was de enige passagier. Buiten was het bijzonder warm, binnen was het gelukkig koel. De airconditioning lekte. Precies op de plek naast hem. Hij kreeg hoofdpijn. De ramen leken te gaan trillen. De aderen bij zijn slapen deden plotseling pijn. In zijn oren hoorde Geert zijn hartslag. Twee haltes verder stapte een vrouw in die naast Geert ging zitten. Hij draaide langzaam zijn hoofd in haar richting en zag dat de blonde vrouw sproeten en natte ogen had. Ze zocht ner veus in alle zakken die ze rijk was, vond een zakdoek en snoot haar neus. Ze keek Geert lang aan, een traan biggelde over haar wang. Geert ging rechtop zitten. "De hele bus is leeg. Waarom komt u dan uitgerekend naast mij zitten? De stoel hiernaast is dezelfde en droog. De airco lekt!" Bij de vrouw kwamen nu meer tranen uit haar ogen. "Ik ben heel erg in de war, meneer. Ik ben op weg naar mijn huisarts. Naast u voel ik me veiliger." Terwijl Geert een antwoord zocht, bleef hij de vrouw aankij ken. "Ik heb helemaal geen zin om uw ellende aan te oren. Als u hiernaast was gaan zitten, dan was u nog droog en had ik niets hoeven aan te horen!" De vrouw stond op, verhuisde naar de stoel ernaast en huilde verder. Nu hoorbaar. Geert kreeg het benauwd. Het leek alsof hij op zijn rug lag met een olifantenpoot op zijn borst. Hij wist met de situatie geen raad, zat zichzelf meedogenloos in de weg. Hij hyperventileer de als nooit tevoren, dacht dat hij in deze bus, op zijn lieve- lingsstoel, zou sterven. 00

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2016 | | pagina 89