Ik gaf je steeds een andere naam.
Het huis doortrokken van nieuw en fris,
de verf nog niet droog, zoals jij
na een douche, een ander parfum,
een zomerrokje tegen het grauw,
al deugden warmte, zon of schaduw zelden.
je beriep je op het verkleuren van het licht,
op akelige dromen, op het
verloren gaan van klanken
in het voorbij razende verkeer.
Nooit was die kutnaam
te verstaan.