BALLUSTRADA OPTIMA FORMA Als zesjarige was ik een diepgelovige rooms-katholiek. Later nam de poëzie de plaats van mijn religie in, maar niet zonder slag of stoot. Ik herinner me mijn afkeer op vijftienjarige leef tijd van gedichten. Tegelijkertijd was ik niet ongevoelig voor poëzie van de straat. Op een zomeravond doolde ik graag ein deloos rond. Soms met een grote, rode, sentimentele, onder gaande zon als achtergrond. Op de middelbare school waren gedichten puzzels die in of buiten de les opgelost dienden te worden. Het ging altijd om: wat bedoelt de dichter? Nooit vroeg de leraar wat we na lezing voelden en of de hartmuziek op de bestemde plek aangekomen was. Uiteindelijk ging ik overstag toen ik een jaar of zeventien was. Mijn nieuwe leraar Nederlands wist me zover te krijgen dat ik regelmatig overstak, van het proza naar de poëzie. Ik maakte o.a. kennis met de Vijftigers. In die periode kocht ik mijn eerste bundel die veel invloed op me had: bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie in Nederlandse vertaling, samengesteld door Sybren Polet. Mijn favoriete dichters waren al snel Lorca en tal van andere Spanjaarden, en in hun kielzog Vallejo en Neruda. Het boek dat ik nog steeds koester, ziet er inmiddels afgeleefd uit: beduimeld, rimpels, plooien, scheuren en voorin prijkt op on beholpen wijze mijn naam. Dat deed je als een boek van jou was, je naam noteren. Wat ik duidelijk probeer te maken: ik ben nog altijd van de gedichten en schrijf ze inmiddels zelf. Maar het oude wan trouwen is nooit helemaal verdwenen. Zo ben ik bijvoorbeeld niet dol op De Poëzie. Ik bedoel de bedrijfstak die via hoog- opgeleide managers het laatste modernisme voorschrijft: na druk op structuur samenhang. En tegelijkertijd op kunst- matig gekweekte duisternis, feminiene onbegrijpelijkheid of

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2016 | | pagina 6