twee doden aan boord, en vervolgens sjouwen ze deze vloe- kend weer aan land. Onder een paardendeken liggen de officier en de patriciër ten slotte op de wrakke steiger. Morgen, op de terugweg, zien we wel verder. Achter de roerloze doden priemt de donkere gestal te van de jongeman, geflankeerd door zijn beide gratiën. Voor geen goud wil hij langs de lijken weer aan boord gaan. In de toekomst zal de Deugd heersen en zal het toeval zijn over wonnen. Als aanhanger van de rationele orde en de zuiverende verbeelding die de toekomst vormt kan hij niet overweg met de chaos van het hier en nu, met de ontwrichtende kracht van het toeval. Hij kan geen doden zien en geen bloed. De knecht haalt hun tassen en gooit ze sakkerend aan land. Dan sukkelt hij naar het jaagpaard. De jongeman en zijn metgezellinnen rapen schuchter hun spullen op en sjokken de polder in. Weinig later vaart de schuit weer af; de vreemdeling en de Turk zijn nog de enige passagiers. Ze zitten tegenover elkaar, elk aan een uiteinde van de roef, de houten Turk op de plaats van e patriciër. TT** De vreemdeling ziet er zonder publiek verpieterd uit. Hij staart in de glazen ogen van de Turk, die zijn blik onbewogen pareert. De stilte wordt benauwd alsof een dozijn Goudse pijpen nog hun dampen lozen. 'Triktrak?' zegt de vreemdeling na een tijdje.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2016 | | pagina 51