HOUTEN TURK Als er een openbaring is, kan deze de natuur niet tegenspreken. JULIEN OFFRAY DE LA METTRIE Gaandeweg is er meer ruimte ontstaan tussen de vreemdeling en de andere passagiers. Men schuift van hem weg, zover het gaat. De man heeft net iets te brede manchetten aan zijn mou wen, de gespen op zijn schoenen zijn net iets te groot, zijn paarse frak is net iets te sleets en zijn glimlach te veelvuldig. En de barbaarse rommelzolder van zijn Frans! Van de landstaal verstaat hij zelfs geen woord. Hij zit aan de boegzijde van de roef, vóór het deurtje: als voorzitter van deze door het toeval geschapen vergadering. Door de dichte smook uit de lange aarden pijpen lijkt hij nu en dan meer een verschijning dan een mens, een exotische apparitie, een fantasma opgeroepen op een toneel. Maar zulke vergelijkingen verschaffen hem meer theatraal krediet dan hij verdient. Hij is natuurlijk niet meer dan een aan lager wal geraakte figuur, een vagebond; alle pas sagiers proberen zich te beheersen, hun gedachten op de ver trouwde karrensporen van hun dagelijkse besognes te houden. Ze willen niet naar hem kijken, ze willen het niet. Maar ze doen het toch. Aan de andere kant van de langwerpige roef, bij de deur naar het achterdek, zit de patriciër. Hij heeft drie plaatsen afge huurd, zodat er ampele ruimte is voor zijn benen, zijn reistas, zijn glimmende zwarte hoed met gesp. Hij is in alles het tegen deel van de vreemdeling: een man van positie en aanzien, met de juiste uitmonstering die je wegens het vanzelfsprekende comme il faut vergeten bent zodra je aan wal gaat; een man met de gereserveerdheid die bij zijn stand en levenswandel past.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2016 | | pagina 43