De Engelenburgerbrug staat open. Een flottielje van zeiljachten
en motorkruisers vaart de Nieuwe Haven binnen. Ik ben onder
weg naar kunstbroeder Xuan Tran, die vandaag vijfendertig jaar
in Nederland is. In 1981 gevlucht uit Vietnam om de dictatuur
te ontvluchten en het gebrek aan toekomst. Een wiskundestu-
dent op avontuur. Twee weken later stapte zijn geliefde in een
boot om hem achterna te vluchten. Hij werd door een Neder
lands schip opgepikt uit zee. Zij sloeg in slecht weer overboord
en verdronk. Uiteindelijk begon Xuan een loempiakraam in
het centrum van Dordrecht. Jarenlang was er geen klant die
vermoedde dat hij ook gedichten schreef. In Vietnam en onder
de Vietnamese immigranten in de VS is hij een bekendheid.
John Schoorl schreef een portret over hem in de Volkskrant. Ik
hoop op een Nederlandse vertaling van zijn poëzie, nu moeten
we het met Engels doen, maar ik weet niet of je in Nederland
nog ergens aan een universiteit Vietnamees kunt studeren en of
daar ook literair wordt vertaald. De minachting bij de overheid
voor de alfastudies en de manier waarop de studie Nieuwgrieks
tot op sterven na kapot bezuinigd is, doet het ergste vrezen.
Het laatste jacht loopt binnen, de brug begint langzaam te zak
ken. Nog even en ik kan me naar het feestje reppen, dat wordt
gehouden bij de Griek op de Visbrug, naast het pand waar mijn
grootvader is geboren. Ik blijf nog even staan en kijk met ple
zier naar het manoeuvreren van de boten. Binnenkort ga ik
mijn vaarbewijs halen. Niet dat ik ooit een plezierboot zal
kopen, maar het Rijnpatent van mijn grootvader is niet erfelijk
en ik vind dat ik het aan hem verplicht ben. Ik loop verder,
over de Wolwevershaven, waar de antieke schepen liggen afge
meerd. Daar legde opa mij ooit uit wat een tjalk was en wat een
klipper. Ik bedoel maar, veel langer melkboer dan binnenschip-