s E vO Os Stel, ze vonden hem, achteraan op een meter of twee, diepweg in mijn veenplaats, stuitend op iets anders dan kienhout. Stel, ze hesen de lawei, joegen door de nieuwgezaaide rogge, schreeuwend hun boodschap van ver uit het moorland. Stel, stilleggen moest ik wat bijna gedaan was. In de nacht een gat delven, in het vaste hem bergen als vader voor mijn huis. Stel, ik zag hem, de mens die daar lag van ooit; mijn grond was zijn pad, werd zijn valkuil. Van mij wist nog niemand. Q> 2016

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2016 | | pagina 98