There is always one moment in childhood when the door opens and
lets the future in. (Graham Greene, The Power and the Glory)
De deur zwaaide open, en ze liet de toekomst
binnen. Had mijn toekomst dan een grafstem
en een neus als een kapstok? Wat benam me
de lachlust om alle gekkigheid die rond me
gaande was? Ik wreef mijn ogen uit en zag
een vergezicht vlak vóór me, en ik hoorde
een canon waar mijn knapenstem op brak:
Laat de deur altijd open. Zij laat je toe
kom binnen. Hang je verleden aan
niemands neus, maak plaats voor
de bas met wie de hoge stem
voortaan een grave zingt.
2
Een deur zwaaide open. Een baan van licht.
Daar hangt je verleden als een vod, een hemd
dat je ontgroeid bent, aan de kapstok. Een witte
vlag van overgave aan wat komen zal, een slappe
vlag die wacht op een vlaag wind. Het doek valt
en het stuk moet nog beginnen. Er zitten kuchers
in de zaal, en ze kijken toe. Ze horen hoe
de toekomst alle stemmen zingt,
borst- en keel- en kopstemmen
en een die aan de toonladder
nog hangende is, hakend
naar de ondertonen.