mannetjesputter, leniger dan wie ook in het dorp.
Ik logeerde dus bij een oom, die in een ringdorp tegenover de
kerk woonde en werkte, die vanwege zijn beroep een bijna
nachtelijk bestaan leidde en die, zo beweerde men, dagelijks bij
het krieken van de dag als onderbreking van zijn werk zijn con
ditie testte door de ring te ronden. Het ronden was niet zomaar
een wandelingetje; hij ging in radslag de kerk rond en meer
dan eens deed hij zelfs twee rondjes achterelkaar. Dat sprak tot
de verbeelding. Nog steeds haal ik moeiteloos mijn molende
oom voor de geest, maar ik betwijfel of ik hem met mijn eigen
ogen heb zien ronddraaien.
Hij zou zijn lichamelijke oefeningen hebben volgehouden
zolang hij woonde op het adres aan de Ring. Volgens valse
tongen liep hij al voordat hij zijn laatste brood gebakken had
met molentjes of zat ergens een radertje los. Die tongen hoor
den bij ogen die dwars door de kerk heen keken.