zeker van. Mijn zus lacht ook, waar ze nu ook bezig is met be
staan. Nicolas lacht mee, en ik barst - de dokter deed het af als
een karaktertrek, hoogstens een kortsluiting: mijn gedachten
vallen aan scherven, als het glas-in-loodraam van de kerk dat ik
had vernield met de jongens die witte ijzelbaarden hadden en
paardenbloemen in hun broek. Ook toen bonsde mijn keel en
voelde ik hoe ik elk moment kon sterven, maar niet door het
toeval, nooit door het toeval. Nee zusje, dat nooit, beloofd.
De mist uit het jeugdhuis wordt dikker. Het pad, als dat ooit
bestaan heeft, vind ik niet meer, al zou ik erop lopen. De waas
in mijn hoofd proberen te begrijpen, zou dat niet de zin van
mijn leven zijn?