Ruben overgebleven. Een lange jongen, die altijd opvallend netjes gekleed ging. Maar zoals zijn haar zat, dat kon eigenlijk niet meer, vond Egbert. Dat lag nog altijd achterover gekamd plat op zijn schedel met van voren een golfje, gevolgd door een deuk. Je kon je spiegelen in dat natte plakhaar. Ruben was bovendien een fantast - dat zei Egberts moeder tenminste - maar ook die fantast had geen idee wat ze samen de hele dag moesten beginnen. Toch tekende zich na een tijd een patroon af in wat ze ondernamen. Er waren nu eenmaal plekken in hun stad waar het in de lucht hing, waar iets kon gebeuren. Zeker als de temperatuur opliep. Zodra de ochtend kantelde, werd het ondraaglijk warm. Oudere mensen hadden er last van. Overal waar Egbert en Ruben opdoken, hoorden ze geklaag. Ze lachten erom, voelden zich sterk en lieten de zon zijn gang gaan. De hitte leek de wereld groter te maken. Alles wat onbekend was en verborgen bleef, kon nu zomaar op hun pad komen. Ruben haalde af en toe zijn oude Zündapp te voorschijn voor een verkennend tochtje langs de buitengebieden: de rivierdijk, het zwembad, de sportvelden. Ze studeerden een paar vaste nummers in om indruk te maken op voorbijgangers: hellinkje trekken bij de dijk, over een noodbruggetje vliegen, op een achterwiel steigeren. Ze spraken nooit over school, over toe komstplannen of over de maanden dat ze elkaar niet zagen. Egbert wist eigenlijk niet eens wat voor opleiding Ruben volg de. Het enige wat de jongens interesseerde, was wat er die dag kon gebeuren. Egbert vermeed daarbij zoveel mogelijk om Ruben thuis op te zoeken. Rubens vader was een sacherijnige, oudere man die er altijd op uit was om zijn zoon op te zadelen met een paar waardeloze klussen. Ruben probeerde zijn vader te ontlopen, maar af en toe was hij de klos. Dan moest hij onkruid wieden of een raamkozijn schuren. Als Egbert zich vervolgens meldde, bekeek de vader hem met een draconische grijns en kon hij ook aan de slag. Hij liet de jongens nooit zo maar vertrekken, bang als hij was dat ze zich zouden vermaken. Aan de rivierdijk viel het meeste te beleven. Daar lagen altijd vrouwen en meisjes in badpakken of bikini's op reusachtige handdoeken. De Schelde was er kilometers breed en zorgde af en toe voor koelte als de wind uit het noorden kwam. Op de eerste middag van hun tweede gezamenlijke week lagen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2016 | | pagina 27