HOOFDZONDEN (Voor al mijn dikke vrinden)
Van al die zeven zonden
beviel me vraatzucht 't meest;
ik vrat voor zeven monden
en schrokte als een beest.
Maar ach, door tandeloosheid
en aften, zweer op zweer,
is er van bandeloosheid
allang geen sprake meer.
Ik moet aan pap geloven,
drink liters Fanta, dus
ben nog bevoorrecht boven
een man als Tantalus.
Al moet ik dan niet dorsten,
mij heugt hoe ik genoot
van rook- en runderworsten,
ragout en entrecote;
mij sprak de hom een tale,
mij was de kuit beleefd,
gezwegen van garnalen
en, bovenal, van kreeft.
Dat denken doet me kwijlen
als wijlen Pavlovs hond.
Valt ooit het leed te peilen
van een geschonden mond?
Beween mij, dikke vrinden,
smeek mijn genezing af,
opdat mij niet verslinde
het hongerige graf.
Kees Jiskoot
40